ECLI:NL:CRVB:2018:3807
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van aanvragen om toekenningen op grond van de Wuv en Wubo wegens onvoldoende bewijs van oorlogsgeweld
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1936, een aanvraag ingediend voor toekenningen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 november 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, waarin de aanvragen zijn afgewezen. De Raad oordeelde dat appellante niet voldoende heeft aangetoond dat zij is getroffen door oorlogsgeweld of dat zij vervolging heeft ondergaan. Appellante, die uit een gemengd huwelijk is geboren, heeft tijdens de oorlogsjaren op verschillende adressen verbleven en heeft gesteld dat zij onderduik heeft moeten zoeken. De Raad concludeerde echter dat de omstandigheden waaronder appellante leefde niet zodanig uitzonderlijk waren dat zij als vervolgd kon worden aangemerkt. De Raad heeft ook overwogen dat de oorlogsomstandigheden voor kinderen uit gemengde huwelijken in het algemeen niet als zodanig gevaarlijk werden beschouwd door de Duitse bezetter. De bestreden besluiten van de Pensioen- en Uitkeringsraad zijn derhalve in stand gehouden, en de beroepen zijn ongegrond verklaard. De impact van de oorlogsjaren op het leven van appellante werd wel erkend, maar dit voldeed niet aan de wettelijke eisen voor toekenning van een uitkering.