ECLI:NL:CRVB:2018:3793
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verjaring van vorderingen in het bestuursrecht met betrekking tot buitengewoon pensioen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de erven van een betrokkene tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De zaak betreft de toepassing van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Wbp) en de vraag of de vordering tot betaling van wettelijke rente over nabetalingen is verjaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 november 2018 uitspraak gedaan. De appellanten, vertegenwoordigd door mr. A. Bierenbroodspot, hebben beroep ingesteld tegen een besluit van 25 november 2016, waarin verweerder het verzoek om vergoeding van wettelijke rente over nabetalingen van 2008 en 2009 heeft afgewezen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering is verjaard en dat er geen stuitingshandeling heeft plaatsgevonden. De Raad heeft vastgesteld dat appellanten geen bewijs hebben geleverd voor de verzending van brieven die als stuitingshandeling zouden kunnen dienen. De Raad heeft ook overwogen dat gesprekken met een medewerker van verweerder niet betrekking hadden op de verjaring van de vorderingen van 2008 en 2009. Uiteindelijk heeft de Raad geoordeeld dat verweerder terecht een beroep op verjaring heeft gedaan en het beroep van appellanten ongegrond verklaard.