ECLI:NL:CRVB:2018:3762
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van loonsanctie en beoordeling van re-integratie-inspanningen in het kader van de Wet WIA
Op 28 november 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante, een V.O.F., tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en werknemer [naam werknemer]. De zaak betreft een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De kwestie draait om de loonsanctie die het Uwv aan appellante had opgelegd wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen van de werknemer, die sinds 2011 wegens rug- en psychische klachten niet meer in staat was om te werken. Appellante heeft betoogd dat zij na het opleggen van de loonsanctie wel degelijk re-integratie-inspanningen heeft verricht, en dat het Uwv ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake was van een tekortkoming in deze inspanningen.
De Raad heeft vastgesteld dat het besluit van het Uwv niet was gedragen door een deugdelijke motivering. De Raad oordeelde dat appellante, na het opleggen van de loonsanctie, voldoende inspanningen had geleverd om de werknemer te re-integreren. De Raad heeft het besluit van 14 augustus 2014 herroepen en bepaald dat de loonsanctie eindigt op 4 augustus 2014, negen weken na het bekortingsverzoek van appellante. Tevens heeft de Raad het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.256,50 bedragen.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van re-integratie-inspanningen door het Uwv en de noodzaak voor een deugdelijke motivering bij het opleggen van loonsancties. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J.S. van der Kolk als voorzitter.