Op 21 november 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de berekening en vaststelling van de eigen bijdrage die appellante, verblijvende in een instelling onder de Wet langdurige zorg (Wlz), verschuldigd is. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de door het CAK vastgestelde eigen bijdrage, die was gebaseerd op gegevens van de Belastingdienst. De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard, maar had het bezwaar tegen de eigen bijdrage te laat ingediend geacht. Appellante stelde dat zij tijdig bezwaar had gemaakt en dat het vermogen waarop zij vruchtgebruik had, ten onrechte was betrokken bij de berekening van de eigen bijdrage.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante inderdaad tijdig bezwaar had gemaakt en heeft de aangevallen uitspraak vernietigd. De Raad heeft de gronden van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de eerdere uitspraak van de Raad inzake de eigen bijdrage over 2015 ook van toepassing is op de huidige zaak. De Raad heeft het beroep ongegrond verklaard en het CAK veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.002,-. Tevens dient het CAK het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 126,- aan appellante te vergoeden.