ECLI:NL:CRVB:2018:3744
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen maatregel van korting op WW-uitkering wegens onvoldoende sollicitaties
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarbij een maatregel van 25% korting op haar WW-uitkering werd opgelegd. Deze maatregel was gebaseerd op de stelling dat appellante in de periode van 13 januari 2016 tot en met 9 februari 2016 in onvoldoende mate had gesolliciteerd. Appellante had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Limburg bevestigde het besluit van het Uwv, waarop appellante in hoger beroep ging.
Tijdens de zittingen werd appellante vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. J.H. Weermeijer, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. W.J.M.H. Lagerwaard en later door mr. P.C.P. Veldman. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante niet aan haar sollicitatieverplichting heeft voldaan. De Raad oordeelde dat de hoogte en duur van de opgelegde maatregel in overeenstemming zijn met de geldende regelgeving en dat er geen sprake was van verminderde verwijtbaarheid van appellante.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 21 november 2018, waarbij de Raad in het openbaar uitspraak deed.