ECLI:NL:CRVB:2018:3738

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 november 2018
Publicatiedatum
26 november 2018
Zaaknummer
18/677 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de toelage aan een ambtenaar door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

In de uitspraak van 22 november 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld over de beëindiging van een toelage aan een ambtenaar door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De zaak betreft een ambtenaar die jarenlang een functietoelage ontving vanwege het werken op avonden en in het weekend. Deze toelage werd beëindigd per 1 januari 2017, maar de ambtenaar heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt of beroep ingesteld. De rechtbank Amsterdam had eerder de beëindiging van de toelage vernietigd en bepaald dat de ambtenaar recht had op een andere toelage, de TOR 2. Het college van burgemeester en wethouders ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling verwezen naar eerdere uitspraken en geconcludeerd dat er geen reden is om af te wijken van het oordeel dat voor de toekenning van de TOR 2 aan de ambtenaar geen grond bestond. De Raad verklaarde het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de ambtenaar niet-ontvankelijk, omdat zij geen bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 17 juni 2016. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de ambtenaar tegen het besluit van 31 oktober 2016 ongegrond. De Raad oordeelde dat het college zelf een besluit moet nemen over eventuele vangnetregelingen, maar dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaar en beroep in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van het niet ondernemen van actie door de betrokken ambtenaar.

Uitspraak

18/677 AW, 18/2700 AW
Datum uitspraak: 22 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
20 december 2017, 16/7665 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Het college heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. J. Schutter, advocaat, een verweerschrift ingediend en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het college heeft schriftelijk zijn zienswijze omtrent het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep naar voren gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 18/633 AW, 18/5075 AW en
18/679 AW e.v., plaatsgevonden op 11 oktober 2018. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.M. Wijmans, drs. D. Kerpestein en F. Titahena.
Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Schutter.
In de gevoegde zaken is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is als [naam functie] aangesteld bij de afdeling [naam afdeling] van de resultaatverantwoordelijke eenheid [naam eenheid] van de gemeente Amsterdam.
1.2.
Betrokkene ontving al vele jaren een toelage. Deze toelage, die in besluiten uit 2006 functietoelage is genoemd, werd toegekend vanwege het regelmatig werken op avonden en in de weekenden. De toelage werd alleen toegekend voor zover betrokkenen daadwerkelijk voor de bedoelde werkzaamheden op afwijkende tijdstippen beschikbaar waren. Deze toelage werd op de salarisspecificaties om administratieve redenen als persoonlijke toelage vermeld.
1.3.
In 2012 is binnen de gemeente Amsterdam het project ‘Handhaving NRGA’ gestart. Aanleiding voor het project was de ongewenst geachte situatie dat in de loop van de jaren zowel op individueel niveau als op diensttakniveau veel afwijkingen waren ontstaan ten opzichte van de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam (NRGA). De doelstelling van het project was een gemeentebrede strikte toepassing van de NRGA. In het kader van dit project zijn in 2013 en 2014 aan de directeuren en stadsdeelsecretarissen schriftelijke instructies gegeven over het terugdringen en afbouwen van bestaande afwijkingen van de NRGA.
1.4.
Met ingang van 1 juni 2016 is hoofdstuk 3 van de NRGA in zijn geheel vervangen door een nieuw beloningshoofdstuk. Het nieuwe hoofdstuk 3 was een gevolg van de CAO gemeenten 2013-2015, die (onder meer) voorziet in een harmonisatie, vereenvoudiging en modernisering van de regels over salaris, toelagen en vergoedingen voor alle gemeenten. De invoering van het nieuwe beloningshoofdstuk 3 had niet als doel te bezuinigen. Voor de situaties dat medewerkers er door de invoering van het nieuwe hoofdstuk 3 in inkomen op achteruit gaan, is overgangsrecht afgesproken. Voor de gemeente Amsterdam is dat overgangsrecht neergelegd in artikel 3.27 van de NRGA in verbinding met Bijlage R van de NRGA. Uit Bijlage R volgt dat, onder de daar gestelde uitgangspunten en voorwaarden, een toelage overgangsrecht 1 (TOR 1) kan worden toegekend - de TOR 1 ziet op de Amsterdamse eindejaarsuitkering - alsmede een toelage overgangsrecht 2 (TOR 2) - de TOR 2 ziet op bepaalde andere toelagen.
1.5.
Bij besluit van 23 mei 2016, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 31 oktober 2016 (bestreden besluit), heeft het college aan betrokkene een TOR 1 toegekend. Voor een TOR 2 komt betrokkene volgens het college niet in aanmerking.
1.6.
Bij besluit van 17 juni 2016 heeft het college de toelage van betrokkene met ingang van
1 januari 2017 beëindigd. Tegen dit besluit heeft zij geen rechtsmiddelen aangewend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen over griffierecht en proceskosten - het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 23 mei 2016 herroepen, bepaald dat betrokkene met ingang van
1 januari 2017 een TOR 2 ontvangt en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. De rechtbank heeft voor haar oordeel verwezen naar haar uitspraak van 20 december 2017 in de zaak 16/4814 e.v. De rechtbank is van oordeel dat het college aan betrokkene een TOR 2 had moeten toekennen en heeft zelf in de zaak voorzien.
3. De Raad komt naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
3.1.
De Raad heeft in zijn uitspraak van heden in de zaken 18/679 AW e.v. (ECLI:NL:CRVB:2018:3523) ten aanzien van collega’s van betrokkene geoordeeld dat en gemotiveerd waarom er voor toekenning van een TOR 2 aan hen geen grond bestond. Er is geen reden om ten aanzien van betrokkene tot een ander oordeel te komen. Het college heeft het bezwaar tegen het besluit van 23 mei 2016 dan ook terecht ongegrond verklaard. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit alsnog ongegrond verklaren.
3.2.
Betrokkene heeft in haar voorwaardelijk incidenteel hoger beroepschrift aangevoerd dat een beëindiging van de toelage voor haar alleen acceptabel is als ze recht heeft op de vangnetregeling van de TOR 2 of een andersoortige vangnetregeling van een vergelijkbaar niveau. Zonder een dergelijke vangnetregeling had het college volgens betrokkene niet kunnen overgaan tot beëindiging van haar toelage.
3.3.
Gelet op het bepaalde in artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 6:24 van de Awb dient dit voorwaardelijk incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard. Betrokkene kan immers worden verweten dat zij ten aanzien van het besluit van 17 juni 2016, waarbij het college de toelage van betrokkene met ingang van 1 januari 2017 heeft beëindigd, geen bezwaar heeft gemaakt en geen beroep heeft ingesteld. Dit besluit kan in hoger beroep dan ook niet alsnog in de beoordeling worden betrokken. Het feit dat het college de onrechtmatigheid van dit besluit inmiddels heeft erkend, maakt dit niet anders. Dit brengt tevens mee dat er voor de Raad evenmin grond is om, zoals het college heeft verzocht, zelf in de zaak te voorzien door betrokkene alsnog een afbouwregeling naar analogie van artikel 3.16 van de NRGA toe te kennen over de periode van 1 januari 2017 tot 1 januari 2020, waarbij het tot 1 januari 2018 reeds toegekende bedrag (in de vorm van een toelage onregelmatige dienst) gegarandeerd blijft. Het college zal hiertoe zelf een besluit dienen te nemen.
4. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 31 oktober 2016 ongegrond;
- verklaart het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van betrokkene niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en K.J. Kraan en H. Benek als leden, in tegenwoordigheid van S.H.H. Slaats als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2018.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) S.H.H. Slaats

JL