In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had de toelage van betrokkenen beëindigd, wat leidde tot een rechtszaak. De betrokkenen, die jarenlang een functietoelage ontvingen voor werkzaamheden op afwijkende tijdstippen, stelden dat de beëindiging van deze toelage onterecht was en dat zij recht hadden op een overgangsregeling (TOR 2) op basis van de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam (NRGA). De rechtbank had eerder de beroepen van de betrokkenen gegrond verklaard en de besluiten van het college vernietigd, maar het college ging in hoger beroep.
De Centrale Raad oordeelde dat het college zich terecht op het standpunt stelde dat het overgangsrecht niet van toepassing was op de toelage van betrokkenen. De Raad benadrukte dat de beëindiging van de toelage niet voortkwam uit de invoering van het nieuwe hoofdstuk 3 van de NRGA, maar uit eerdere besluiten van het college. De Raad bevestigde dat de besluiten tot beëindiging van de toelage afzonderlijk moesten worden beoordeeld en dat het college de beëindiging van de toelage had kunnen rechtvaardigen op basis van de noodzaak om de toelagen NRGA-conform te maken.
De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, maar kende aan de betrokkenen een afbouwregeling toe, waarbij het reeds toegekende bedrag tot 1 januari 2018 gegarandeerd blijft. De Raad oordeelde dat het college in hoger beroep de onrechtmatigheid van de beëindiging van de toelage had erkend en dat de belangen van betrokkenen voldoende waren gewaarborgd met de afbouwregeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij wijzigingen in arbeidsvoorwaarden in het ambtenarenrecht.