In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellante, die samenwoont met haar dochter, had een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend gekregen voor huishoudelijke verzorging op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het college had het pgb herzien en een bedrag van € 1.001,32 teruggevorderd, omdat de dochter van appellante per 1 juni 2013 de volledige huishoudelijke verzorging op zich had genomen. Het college stelde dat appellante had moeten weten dat deze wijziging gevolgen zou hebben voor haar pgb.
De Raad oordeelde dat het college niet kon stellen dat appellante op de hoogte was van de gevolgen van de overname van de zorgtaken door haar dochter. De Raad vond dat het college onvoldoende had aangetoond dat appellante haar mededelingsverplichting had geschonden. De Raad vernietigde het bestreden besluit van het college en oordeelde dat het pgb niet had mogen worden herzien. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.503,- bedroegen, en moest het college het griffierecht van € 170,- vergoeden.
Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie van het college naar de aanvrager van een pgb en de noodzaak om de mededelingsverplichtingen goed te onderbouwen.