Uitspraak
16.4449 WWAJ
27 mei 2016, 15/4560 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 november 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering af te wijzen. Appellant, geboren in 1981, had op 11 september 2014 een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). Het Uwv had zijn aanvraag afgewezen op 8 januari 2015, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering, aangezien hij in staat was om 75% van het maatmaninkomen te verdienen.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellant stelde dat zijn lichamelijke en psychische beperkingen waren onderschat, maar de Raad oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd had aangetoond dat appellant niet jonggehandicapt was in de zin van de Wajong 2010.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant niet voldeed aan de criteria voor volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid zoals gedefinieerd in de Wajong. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe informatie was die de eerdere conclusies van de verzekeringsarts in twijfel trok. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de afwijzing van de Wajong-aanvraag van appellant, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.