ECLI:NL:CRVB:2018:3700
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking bijstandsverlening en terugvordering van bijstandsuitkeringen op basis van onroerend goed in Marokko
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de intrekking van bijstandsverlening aan appellanten door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht werd behandeld. Appellanten ontvingen vanaf 25 november 2009 bijstand op basis van de Participatiewet. Het college had hen geselecteerd voor een onderzoek naar vermogen in het buitenland, waarbij werd vastgesteld dat appellant een Marokkaans paspoort had met een adres in Marokko. Dit leidde tot de conclusie dat appellant mogelijk onroerend goed bezat in Marokko, wat aanleiding gaf tot de intrekking van de bijstandsverlening en terugvordering van eerder verstrekte bijstandsuitkeringen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de verklaring van de Mokaddem, die als informant fungeert voor lokale autoriteiten in Marokko, onvoldoende feitelijke grondslag bood voor de conclusie dat appellant eigenaar was van een woning. De Raad concludeerde dat het college niet aannemelijk had gemaakt dat appellanten de inlichtingenverplichting hadden geschonden, en vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad droeg het college op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellanten tegen de besluiten tot intrekking en terugvordering van de bijstandsverlening.