Uitspraak
16.5258 WIA
29 juni 2016, 15/6203 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 november 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellant had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat hij geen recht had op deze uitkering. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, omdat hij onvoldoende had aangetoond dat zijn arbeidsongeschiktheid in de verzekerde periode was ontstaan. Appellant stelde dat hij vanaf begin 2009 met ernstige psychische klachten kampte, maar het Uwv en de rechtbank oordeelden dat er geen bewijs was dat hij in die periode arbeidsongeschikt was. Appellant deed ook een beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat zijn tweelingbroer wel een WIA-uitkering had gekregen. De Raad oordeelde dat de medische situatie van appellant niet gelijk was aan die van zijn tweelingbroer en dat er geen reden was om een deskundige te benoemen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond.