ECLI:NL:CRVB:2018:3677
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing mantelzorgondersteuning voor zorgverleners van Wlz-zorgontvangers
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland, die zijn verzoek om mantelzorgondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) had afgewezen. Appellant verleent zorg aan zijn dochter, die is geïndiceerd voor zorg op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz) en woont in een aangepaste woning. Het college van burgemeester en wethouders van Drechterland heeft de aanvraag van appellant om mantelzorgondersteuning afgewezen, met het argument dat zij geen taak hebben bij mantelzorgers die hulp verlenen aan personen die enkel Wlz-zorg ontvangen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellant heeft aangevoerd dat het college zijn verzoek niet goed heeft begrepen en dat de mantelzorg overbelast is. De Raad heeft de relevante wetgeving, met name de Wmo 2015, in zijn beoordeling betrokken. De Raad concludeert dat de wetgeving geen aanspraak biedt op mantelzorgondersteuning voor mantelzorgers van personen die Wlz-zorg ontvangen. Dit zou bovendien leiden tot een onaanvaardbare doorkruising van het systeem dat met de invoering van de Wmo 2015 is beoogd.
Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellant afgewezen en de uitspraak van de voorzieningenrechter bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.