ECLI:NL:CRVB:2018:3660

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2018
Publicatiedatum
20 november 2018
Zaaknummer
16-5268 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante. Appellante, die als administratief medewerkster werkte, had zich op 7 januari 2014 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Het Uwv had haar ziekengeld verstrekt, maar na een beoordeling in het tweede ziektejaar concludeerde een verzekeringsarts dat appellante in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Dit leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 17 december 2015.

Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Overijssel verklaarde haar beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek had verricht en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct was vastgesteld. Appellante voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat het Uwv meer informatie had moeten inwinnen bij haar behandelend psychiater.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv de beperkingen van appellante juist had vastgesteld en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de FML. De Raad concludeerde dat appellante in staat was om de geselecteerde functies te vervullen en dat de beëindiging van haar ZW-uitkering terecht was. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de FML in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

16.5268 ZW

Datum uitspraak: 15 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 5 juli 2016, 16/588 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.G.J. Smit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2018. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Smit. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als administratief medewerkster bij [bedrijf] voor 37,93 uur per week. Op 7 januari 2014 heeft zij zich ziek gemeld met psychische klachten. Het dienstverband is per 15 mei 2014 beëindigd. Het Uwv heeft appellante vervolgens per 16 mei 2014 in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Na een eerstejaars ZW-beoordeling is het recht op ziekengeld voortgezet, omdat appellante op dat moment niet ten minste 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. In het kader van een toetsing verbetering belastbaarheid in het tweede ziektejaar heeft een verzekeringsarts appellante op 3 juni 2015 en op 3 oktober 2015 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 oktober 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog haar maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 16 november 2015 vastgesteld dat appellante met ingang van 17 december 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 16 november 2015 heeft het Uwv bij besluit van 27 januari 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 januari 2016 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 26 januari 2016 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. Uitgaande van dit onderzoek heeft de rechtbank geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen dat sprake is van een depressieve episode en schouderklachten die verband houden met bursitis. In de FML zijn beperkingen opgenomen die daarmee verband houden. Op grond van de informatie van behandelend psychiater B. Gaasbeek van GGZON van 10 maart 2016, waarin tevens wordt gesproken over borderline persoonlijkheidstrekken/-stoornis, is een extra beperking voor samenwerken aan de FML toegevoegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de psychische toestand van appellante uitvoerig beschreven en beoordeeld. Niet kan worden gesteld dat het onderzoek op dit punt onvoldoende is geweest, noch dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierin aanleiding had moeten zien meer beperkingen op te nemen. Appellante heeft in bezwaar niet aangevoerd dat het dagverhaal niet correct zou zijn en ook ter zitting heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat het dagverhaal onjuist is vastgesteld. Het Uwv heeft appellante volgens de rechtbank terecht in staat geacht de functies van samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130), productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171) en samensteller elektrotechnische apparatuur (SBC-code 267050) te verrichten. Met deze functies is appellante in staat om meer dan 65% van het maatmanloon te verdienen. Het Uwv heeft daarom de ZW-uitkering van appellante terecht met ingang van 17 december 2015 beëindigd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt
en dat appellante niet heeft aangevoerd waaruit blijkt dat de wijze van onderzoek gebreken vertoont. Ter zitting heeft appellante daaraan toegevoegd dat het Uwv nadere informatie had moeten inwinnen bij Mediant. Door haar psychische klachten kan appellante geen werkzaamheden verrichten. Voorts heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat appellante in bezwaar niet heeft aangevoerd dat haar dagverhaal niet correct zou zijn en dat geen reden bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de FML.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit bij de toetsing wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 7 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4971).
4.2.
In geschil is of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv de beperkingen van appellante per 17 december 2015 juist heeft vastgesteld. Daarbij spitst het geschil zich toe op de psychische beperkingen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen worden onderschreven. De beroepsgrond dat het Uwv naar aanleiding van de brief van psychiater Gaasbeek van 10 maart 2016 nadere informatie had moeten inwinnen bij Mediant treft geen doel. De psychiater vermeldt dat diagnostisch sprake is van depressieve klachten ten gevolge van overbelasting en dat daarnaast sprake lijkt te zijn van persoonlijkheidsproblematiek, waarbij gedacht kan worden aan borderline persoonlijkheidstrekken/-stoornis. Intensievere behandeling is noodzakelijk, waarvoor appellante is aangemeld voor behandeling bij Mediant. Deze behandeling had dus nog geen aanvang genomen, zodat voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding bestond om nadere informatie in te winnen. Overigens heeft appellante zelf ook geen nadere informatie van Mediant overgelegd, noch in beroep, noch in hoger beroep.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank dat geen reden bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de FML en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen worden eveneens onderschreven. Daarbij is van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 18 maart 2016 naar aanleiding van de door psychiater Gaasbeek gestelde diagnoses tot de conclusie komt dat met de mogelijk aanwezige persoonlijkheidsproblematiek reeds rekening is gehouden in de FML met beperkingen ten aanzien van emotionele problemen van anderen hanteren, omgaan met conflicten en leidinggevende aspecten, maar dat gezien de borderlineproblematiek ook problemen in nauwe samenwerking zijn te verwachten. De FML is vervolgens aangepast op dit punt. De stelling dat appellante gelet op haar psychische klachten in het geheel geen werkzaamheden zou kunnen verrichten is niet onderbouwd. In haar rapport van 2 september 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat wel degelijk rekening is gehouden met de psychische problematiek van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Er is geen aanleiding voor twijfel aan deze conclusie. Dat de verzekeringsarts een onjuist dagverhaal heeft opgetekend heeft appellante ook in hoger beroep niet onderbouwd.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de in beroep aangepaste FML wordt de rechtbank ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de beoordeling ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van G.D. Alting Siberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2018.
(getekend) E. Dijt
(getekend) G.D. Alting Siberg
IvR