ECLI:NL:CRVB:2018:3652

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
20 november 2018
Zaaknummer
17-4030 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van bijzondere bijstand voor tandheelkundige kosten in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die bijstand ontving op grond van de Participatiewet (PW), had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor kosten van een tandheelkundige behandeling, specifiek een wortelkanaalbehandeling. De zorgverzekeraar had slechts een deel van de kosten vergoed, en de appellant vroeg om bijstand voor het resterende bedrag. Het college van burgemeester en wethouders van Leiden heeft deze aanvraag afgewezen, stellende dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) als een voorliggende voorziening moet worden beschouwd, en dat er geen dringende redenen waren om van deze regel af te wijken.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat de Zvw in zijn geval niet toereikend was, omdat hij de maximale vergoeding voor tandheelkundige kosten had bereikt. De Raad heeft echter geoordeeld dat de Zvw, ondanks de niet volledige vergoeding, als een passende voorziening moet worden gezien. De Raad heeft ook de argumenten van de appellant over dringende redenen verworpen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren en niet voldeden aan de criteria van de PW.

De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat de afwijzing van de bijzondere bijstand voor de tandheelkundige kosten standhoudt. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

17.4030 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
14 april 2017, 16/9033 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Leiden (college)
Datum uitspraak: 20 november 2018
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2018. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. L.J.A. Edelaar.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving ten tijde van belang bijstand op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Op 13 juni 2016 heeft appellant een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor kosten van een tandheelkundige behandeling, bestaande uit een wortelkanaalbehandeling. Appellant heeft zijn zorgverzekeraar Zorg en Zekerheid verzocht om vergoeding van deze tandartskosten ten bedrage van € 655,29. Omdat appellant de maximale jaarvergoeding voor tandheelkundige kosten heeft bereikt, heeft de zorgverzekeraar de kosten vergoed tot een bedrag van € 154,96. Voor het resterende bedrag van € 500,33 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd.
1.3.
Bij besluit van 21 juni 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 oktober 2016 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) als een voorliggende, toereikende en passende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de PW moet worden beschouwd. Kosten die vanuit de basis- en aanvullende verzekering vergoed worden komen niet in aanmerking voor bijzondere bijstand. Ook niet als de maximale vergoeding vanuit de afgesloten ziektekostenverzekering reeds is bereikt. Van zeer dringende redenen om in afwijking hiervan in lijn met artikel 16 van de PW toch bijzondere bijstand te verlenen is hier geen sprake.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de PW bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat in zijn situatie geen sprake is van een toereikende en passende, voorliggende voorziening omdat de maximale jaarvergoeding van zijn aanvullende zorgverzekering voor wat betreft tandheelkundige kosten reeds is bereikt.
4.2.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 29 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY9838) dient voor de kosten van een tandheelkundige
behandeling de Zvw, mede gelet op artikel 2.7 van het Besluit zorgverzekering, in beginsel als een aan de PW voorliggende, toereikende en passende voorziening te worden beschouwd. Dit is ook het geval als de door betrokkene gemaakte kosten - zoals ook in dit geval - niet volledig door de voorliggende voorziening worden vergoed (vergelijk de uitspraak van
20 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:814).
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat sprake was van dringende redenen nu de wortelkanaalbehandeling vanwege ondragelijke pijnen urgent was.
4.3.1.
De door appellant aangevoerde omstandigheden zijn geen zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW die nopen tot het verlenen van bijzondere bijstand. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat bij het uitblijven van de onder 1.1 genoemde tandheelkundige behandeling een situatie van levensbedreigende aard of blijvend ernstig letsel of invaliditeit zou zijn ontstaan. De enkele stelling dat appellant kampte met ondragelijke pijnen vanwege problemen met zijn gebit maakt niet dat sprake is van een acute noodsituatie (vergelijk de uitspraak van 20 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:814). Ook kan niet worden gezegd dat de omstandigheden waarin appellant verkeerde op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. De rechtbank heeft daarbij terecht overwogen dat de kosten op het moment van de aanvraag om bijzondere bijstand reeds door appellant waren voldaan.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2018.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) L.V. van Donk

IJ