ECLI:NL:CRVB:2018:3583

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
17/7466 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Peildatum verzoek om toekenning militair invaliditeitspensioen en afwijzing op basis van militair geneeskundig onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de afwijzing van een verzoek om toekenning van een militair invaliditeitspensioen door de staatssecretaris van Defensie aan de orde is. De appellant, een voormalig beroepsmilitair, heeft zijn verzoek om een militair invaliditeitspensioen ingediend na zijn functioneel leeftijdsontslag per 1 november 2012. De staatssecretaris heeft dit verzoek afgewezen op basis van een militair geneeskundig onderzoek dat op 13 juni 2012 heeft plaatsgevonden. In dit onderzoek werd geconcludeerd dat de appellant lijdt aan een aanpassingsstoornis met PTSS-gerelateerde klachten, maar dat de mate van invaliditeit als gevolg van deze aandoening minder dan 10% is, waardoor hij niet in aanmerking komt voor het pensioen.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat de peildatum voor de toekenning van het pensioen de datum van zijn verzoek om toekenning zou moeten zijn, namelijk 26 juli 2013. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris zich terecht heeft gebaseerd op de uitkomsten van het eerder uitgevoerde militair geneeskundig onderzoek, en dat de peildatum 1 november 2012 moet zijn. De Raad heeft ook geoordeeld dat de rechtbank terecht geen 'moral injury' als dienstverbandaandoening heeft aangemerkt, omdat de appellant onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn klachten buiten de geldende medische systematiek te plaatsen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.7466 MPW

Datum uitspraak: 8 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 september 2017, 15/5378 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie, thans de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Minister van Defensie, is in verband met wijziging van taken voortgezet ten name van de staatssecretaris. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van staatssecretaris, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Minister van Defensie.
Namens appellant heeft mr. W.M.J. Saes, advocaat, hoger beroep ingesteld. De opvolgend gemachtigde van appellant mr. W.B. Knook heeft de gronden ingediend.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant heeft mr. Knook nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Knook. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.J. Engels Linssen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreidere weergave van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.2.
Appellant is van 1 januari 2000 tot en met 31 oktober 2012 beroepsmilitair geweest bij de Koninklijke Landmacht. Daar was hij werkzaam als [functie] in de rang van luitenant-kolonel. Appellant is drie keer uitgezonden geweest. Aan appellant is per 1 november 2012 functioneel leeftijdsontslag (FLO) verleend.
1.3.
Bij besluit van 6 augustus 2013 heeft de staatssecretaris het verzoek van appellant om toekenning van een militair invaliditeitspensioen afgewezen. De staatssecretaris heeft zich daarbij gebaseerd op een rapport van 2 november 2012 waarin de uitkomsten zijn neergelegd van het militair geneeskundig onderzoek dat appellant op 13 juni 2012 heeft ondergaan. Daarin is geconcludeerd dat appellant lijdt aan een aanpassingsstoornis met
PTSS-gerelateerde klachten (aandoening van psychische aard) waarvoor een verergerend dienstverband aannemelijk wordt geacht. Verder lijdt appellant aan een persoonlijkheidsstoornis NAO, gehoor- en tinnitusklachten en inspanningsastma waarvoor geen dienstverband wordt aangenomen. De mate van invaliditeit als gevolg van de aandoening van psychische aard wordt conform het PTSS-protocol geschat op minder dan 10%, zodat appellant niet in aanmerking komt voor een militair invaliditeitspensioen.
1.4.
Bij besluit van 12 juni 2015 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 augustus 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft aangevoerd dat als peildatum dient te gelden de datum waarop hij per
e-mailbericht heeft verzocht om toekenning van een militair invaliditeitspensioen, te weten 26 juli 2013. Nu het militair geneeskundig onderzoek meer dan een jaar voor de peildatum heeft plaatsgevonden, kan het rapport van 2 november 2012 volgens hem niet ten grondslag worden gelegd aan de afwijzing van zijn verzoek. De Raad volgt appellant niet in dit betoog. Appellant heeft in zijn e-mailbericht van 26 juli 2013, waarin hij met het oog op de toekenning van militair invaliditeitspensioen een oordeel wil over de conclusie van het uitgevoerde militair geneeskundig onderzoek, te kennen gegeven dat aan hem per 1 november 2012 FLO is verleend en dat het hem niet duidelijk is “of een eventuele MIP uitkering boven op mijn FLO komt of in plaats van de FLO”. Daarvan uitgaande dient 1 november 2012 als peildatum te gelden. De staatssecretaris mocht zich dan ook baseren op de uitkomsten van het militair geneeskundig onderzoek.
4.2.
De Raad volgt appellant evenmin in zijn standpunt dat de rechtbank ten onrechte
“moral injury” niet als dienstverbandaandoening heeft aangemerkt. Appellant heeft onvoldoende aanknopingspunten naar voren gebracht om het samenstel van zijn klachten buiten de thans geldende medische systematiek om op een lijn te stellen met daarin wel vermelde medische of psychische diagnoses.
4.3.
Uit wat in 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas als voorzitter en H. Benek en J.C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van F. Demiroğlu als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2018.
(getekend) H. Lagas
(getekend) F. Demiroğlu
md