ECLI:NL:CRVB:2018:3569
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en toepassing van de Amber-bepaling in WAO-zaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die sinds 1998 arbeidsongeschikt is, had in 2002 een besluit ontvangen van het Uwv waarin werd vastgesteld dat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd in 2003 ongegrond verklaard, maar appellante verzocht in 2015 om herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. Het Uwv concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die het eerdere besluit onjuist maakten. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 3 oktober 2018 werd appellante bijgestaan door haar advocaat en een tolk. Het Uwv werd vertegenwoordigd door een advocaat. De Raad vroeg het Uwv om nadere toelichting over de Amber-aanspraken van appellante, die niet eerder waren beoordeeld. Het Uwv erkende deze omissie, maar handhaafde zijn standpunt dat er geen sprake was van een Amber-situatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeerde dat er geen toegenomen beperkingen waren ten opzichte van de eerdere beoordeling in 1999.
De Raad oordeelde dat het motiveringsgebrek van het Uwv kon worden gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat aannemelijk was dat appellante hierdoor niet benadeeld was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het Uwv werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.503,- bedroegen, evenals de vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar gedaan op 14 november 2018.