ECLI:NL:CRVB:2018:3563
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen besluit zorgkantoor over persoonsgebonden budget en handtekeningvalidatie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. betreffende de toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Appellante, geboren in 1928, ontving van 31 januari 2013 tot 9 oktober 2013 een pgb voor begeleiding en persoonlijke verzorging. Na beëindiging van het pgb werd bij besluit van 4 maart 2015 het pgb vastgesteld op € 0,- en werd een eerder uitbetaald bedrag van € 6.642,92 teruggevorderd. Appellante betwistte de geldigheid van de aanvraag, omdat zij deze niet zelf had ondertekend en stelde dat het zorgkantoor onvoldoende onderzoek had gedaan naar de handtekening op het aanvraagformulier.
De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij werd overwogen dat de handtekening op het aanvraagformulier niet significant afweek van de handtekening op het identiteitsbewijs van appellante. De rechtbank oordeelde verder dat de medische stukken onvoldoende bewijs boden voor de stelling dat appellante niet op de hoogte was van het pgb. Appellante herhaalde haar gronden in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het zorgkantoor niet gehouden was om nader onderzoek te doen naar de aanvraag.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van griffier W.M. Swinkels, op 14 november 2018.