ECLI:NL:CRVB:2018:3557

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
17/6063 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van persoonsgebonden budget wegens onvoldoende verantwoording en nalatigheid van de bewindvoerder

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) door het Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. van appellant, die als gevolg van een herseninfarct beperkingen ondervindt. Appellant had voor het jaar 2013 een pgb van € 74.560,75 ontvangen, maar heeft niet tijdig en volledig verantwoording afgelegd over de besteding van dit budget. Het zorgkantoor heeft de verantwoording over de tweede helft van 2013 afgekeurd, omdat appellant niet de gevraagde stukken had ingediend, waaronder een zorgovereenkomst en declaraties. Het zorgkantoor heeft vervolgens een bedrag van € 32.367,38 teruggevorderd.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze terugvordering, maar het zorgkantoor heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij door de nalatigheid van zijn bewindvoerder onevenredig benadeeld wordt en dat hij geen urenverantwoording hoefde te sturen voor de verleende 24-uurszorg.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat de nalatigheid van de bewindvoerder volledig voor risico van appellant komt. De Raad stelt vast dat appellant niet heeft voldaan aan de verplichtingen voor verantwoording van het pgb, en dat het zorgkantoor bevoegd was om het pgb op een lager bedrag vast te stellen. De Raad concludeert dat de belangenafweging van het zorgkantoor juist was, gezien de vele ontbrekende gegevens en de gebrekkige verantwoording van appellant.

Uitspraak

17.6063 AWBZ

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
21 juli 2017, 15/7209 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (zorgkantoor)
Datum uitspraak: 14 november 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Bakhuis, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2018. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Bakhuis en D. Koster, bewindvoerder van appellant. Het zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Geser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1963, is bekend met beperkingen als gevolg van een herseninfarct. Hij beschikte voor het jaar 2013 over een indicatie van het CIZ voor een zorgzwaartepakket LG6 met dagbesteding. Voor de realisering van de benodigde zorg heeft het zorgkantoor op grond van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) bij besluit van
11 december 2012 aan appellant voor het jaar 2013 een persoonsgebonden budget (pgb) verleend van netto € 74.560,75.
1.2.
Appellant heeft op 25 juni 2013 over de eerste helft van 2013 verantwoording over de besteding van zijn pgb afgelegd tot een bedrag van € 41.074,96. Het zorgkantoor heeft deze verantwoording na een globale controle goedgekeurd op 2 juli 2013.
1.3.
Appellant heeft op 5 februari 2014 over de tweede helft van 2013 verantwoording over de besteding van zijn pgb afgelegd tot een bedrag van € 72.660,-. Dit bedrag is na een globale controle goedgekeurd op 20 maart 2014.
1.4.
Op 24 maart 2014 heeft het zorgkantoor aan appellant verzocht met betrekking tot de op 5 februari 2014 afgelegde verantwoording nadere stukken in te zenden. Gevraagd is om een kopie van de zorgovereenkomst, een omschrijving van de verleende zorg en kopieën van declaratieformulieren en bankafschriften.
1.5.
Appellant heeft vervolgens bankafschriften en loonstroken ingezonden. Ook na herhaalde verzoeken zijn geen andere stukken ingezonden.
1.6.
Op 28 oktober 2014 heeft het zorgkantoor de verantwoording over de tweede helft van 2013 alsnog afgekeurd.
1.7.
Bij besluit van 29 oktober 2014 is het pgb voor 2013 voor appellant vastgesteld op het bedrag dat op basis van de verantwoording over het eerste halfjaar van 2013 was goedgekeurd en een bedrag van € 32.367,38 teruggevorderd.
1.8.
Appellant heeft tegen het besluit van 29 oktober 2014 bezwaar gemaakt.
1.9.
Het zorgkantoor heeft appellant naar aanleiding van het bezwaar opnieuw in de gelegenheid gesteld stukken in te zenden.
1.10.
In reactie daarop heeft appellant laten weten dat hij niet over meer stukken beschikt dan al zijn ingezonden en dat de overige stukken waarschijnlijk berusten onder zijn bewindvoerder.
1.11.
Bij besluit van 22 oktober 2015 (bestreden besluit) heeft het zorgkantoor het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Het zorgkantoor heeft vooropgesteld dat de budgethouder verantwoordelijk blijft voor de verantwoording, ook als er een bewindvoerder is. Volgens het zorgkantoor is uit de beschikbare stukken niet aannemelijk geworden dat het verantwoorde bedrag is besteed aan AWBZ-zorg. Het ontbreken van een deel van de opgevraagde stukken maakt een objectieve beoordeling van de besteding van het pgb niet mogelijk. Na belangenafweging ziet het zorgkantoor geen aanleiding het pgb op een hoger bedrag vast te stellen en de terugvordering te verlagen.
2. De rechtbank heeft het door appellant ingestelde beroep tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het zorgkantoor zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant met betrekking tot de tweede helft van het jaar 2013 niet heeft voldaan aan alle op hem ingevolge artikel 2.6.9, eerste lid, van de Rsa rustende verplichtingen. Anders dan appellant heeft betoogd is ook bij 24-uurszorg vereist dat een overzicht wordt verstrekt van het uurtarief en de gewerkte uren. Appellant heeft erkend dat de in beroep overgelegde zorgovereenkomst geantedateerd is. Het betoog dat de bewindvoerder van appellant verantwoordelijk is voor de gebrekkige verantwoording kan appellant niet baten, omdat de verantwoording van de besteding van het pgb de eigen verantwoordelijkheid van de verzekerde is. Dit uitgangspunt geldt onverminderd in de situatie dat het gehele beheer van het pgb is uitbesteed aan een derde (zie de uitspraak van de Raad van 4 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:279). De nalatigheid van een bewindvoerder komt aldus voor rekening en risico van de budgethouder. De rechtbank is van oordeel dat het zorgkantoor in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanleiding heeft hoeven te zien om niet tot lagere vaststelling over te gaan, omdat er een situatie is ontstaan waarin niet volgens de daartoe vastgestelde objectieve criteria is te bepalen of de zorg waarvoor het pgb is verstrekt ook daadwerkelijk is verleend.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft naar voren gebracht dat hij door de nalatigheid van zijn toenmalige bewindvoerder onevenredig zwaar wordt benadeeld. Hij heeft verder naar voren gebracht dat hij voor de verleende zorg geen urenverantwoording aan het zorgkantoor behoefde te sturen. Bij de geleverde 24-uurszorg was het praktisch ook onuitvoerbaar om een urenregistratie bij te houden. Appellant heeft tot slot benadrukt dat hij op intensieve 24-uurszorg is aangewezen zoals ook blijkt uit een verklaring van GGNet.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de nalatigheid van de toenmalige bewindvoerder, zowel waar het gaat om het niet tijdig opmaken van een zorgovereenkomst als waar het gaat om het niet compleet overleggen van de voor de beoordeling van de verantwoording relevante stukken, volledig voor risico van appellant komt. Dat een aanzienlijk bedrag van appellant wordt teruggevorderd is in dit verband niet van belang. De in bezwaar en beroep overgelegde gegevens met betrekking tot de mogelijke onbekwaamheid van de toenmalig bewindvoerder maken dit alles niet anders.
4.2.
Dat het pgb van appellant in het verleden, ook als geen urenbriefjes werden ingeleverd, werd vastgesteld op het bedrag van de verlening, maakt niet dat voor 2013 niet aan de hiertoe in de verleningsbeschikking opgenomen voorwaarde behoefde te worden voldaan. Dat appellant in strijd met deze voorwaarde blijkbaar met zijn zorgverlener heeft afgesproken dat geen urenbriefjes behoefden te worden ingevuld, is een omstandigheid waarvan de gevolgen voor zijn risico komen. Dat een medewerker van de Sociale verzekeringsbank (Svb) appellant recent heeft meegedeeld dat geen urenbriefjes behoeven te worden ingeleverd, is voor de voorliggende zaak niet van belang. Niet alleen is de raad van bestuur van de Svb in deze zaak geen partij en kan hij voor het zorgkantoor geen toezeggingen doen, maar de mededeling heeft ook geen betrekking op het jaar 2013 waarin de functie van de Svb een andere was.
4.3.
Niet alleen het ontbreken van de urenbriefjes, maar ook de overige gebreken in de verantwoording maken dat het zorgkantoor bevoegd was om het pgb op een lager bedrag vast te stellen dan het bij de verleningsbeschikking bepaalde bedrag. Het zorgkantoor moet bij gebruikmaking van deze bevoegdheid een afweging maken tussen het belang van handhaving van de niet nagekomen verplichtingen en de gevolgen van de verlaging voor de ontvanger. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de belangenafweging in het voorliggende geval, gelet op de vele ontbrekende gegevens, mocht leiden tot de vaststelling van het pgb op het bedrag dat over de eerste helft van 2013 was verantwoord. Dat appellant (intensieve) zorg nodig heeft en dat een deel van de verleende zorg mogelijk kwalificeert als AWBZ-zorg maakt dat niet anders, omdat niet aan de hand van objectieve gegevens kan worden vastgesteld in welke omvang die zorg dan is verleend. Een andere uitkomst van de belangenafweging lag overigens niet in de rede, omdat uit de wel beschikbare gegevens, waaronder de bankafschriften en de loonstroken over 2013, niet is kunnen blijken dat appellant over het gehele jaar meer aan zijn zorgverlener heeft betaald dan het bedrag waarop het pgb uiteindelijk is vastgesteld. Diverse malen is uitdrukkelijk om meer relevante gegevens gevraagd, waaronder die met betrekking tot de afdracht van loonbelasting over 2013, maar deze zijn niet overgelegd, ook niet in hoger beroep toen appellant inmiddels een andere bewindvoerder had.
4.4.
Wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 betekent dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2018.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) W.M. Swinkels

TM