ECLI:NL:CRVB:2018:353
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A.B.J. van der Ham
- P.W. van Straalen
- J.T.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Hoofdelijk aansprakelijkheid voor bedrijfskrediet na echtscheiding en faillissement
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdelijkheid van appellante voor een bedrijfskrediet dat aan haar echtgenoot was verstrekt. Appellante was ten tijde van de kredietverlening gehuwd met G, die een lening had aangevraagd voor zijn bedrijf in witgoed en beschadigde elektronische apparatuur. Na het faillissement van G en de daaropvolgende echtscheiding, werd appellante hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor het restant van de lening. De Raad bevestigde dat appellante, ondanks de ontbinding van het huwelijk, aansprakelijk bleef voor de terugbetaling van de lening, omdat zij als echtgenote ook als rechthebbende op de bijstand werd aangemerkt. De rechtbank had eerder het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de Centrale Raad oordeelde dat de aansprakelijkheid voortvloeide uit de Wet werk en bijstand (WWB) en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz). De Raad oordeelde dat de gronden van appellante in hoger beroep niet slagen, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, voor zover deze was aangevochten. De Raad concludeerde dat het college van burgemeester en wethouders van Hilversum terecht de terugvordering van de lening had ingesteld, en dat appellante niet kon worden vrijgesteld van de hoofdelijke aansprakelijkheid, ook niet vanwege de gewijzigde voorwaarden van de lening na de echtscheiding.