ECLI:NL:CRVB:2018:3515

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2018
Publicatiedatum
8 november 2018
Zaaknummer
17/7071 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek arbeidsongeschiktheidsuitkering niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft verzoeker, die in Marokko woont, verzocht om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 11 maart 2011, waarin zijn verzoek om een arbeidsongeschiktheidsuitkering was afgewezen. Het verzoek om herziening is ingediend meer dan een jaar na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het herzieningsverzoek onredelijk laat is ingediend, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden (nova) zijn gesteld die aanleiding geven tot herziening. De Raad heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken die de termijn van één jaar voor het indienen van een herzieningsverzoek bevestigen. De Raad heeft geconcludeerd dat het verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat verzoeker niet tijdig heeft gereageerd op de eerdere uitspraak. De beslissing is genomen op 8 november 2018, waarbij de Raad in het openbaar uitspraak heeft gedaan.

Uitspraak

17/7071 WAO
Datum uitspraak: 8 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 11 maart 2011, 10/1132 WAO
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats], Marokko (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft verzocht om de uitspraak van de Raad van 11 maart 2011, 10/1132 WAO, te herzien.
Het Uwv heeft een zienswijze ingediend.
Verzoeker heeft desgevraagd een nadere toelichting ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2018. Verzoeker is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Verzoeker heeft in 1999 via de Caisse Nationale de Sécurité Sociale (CNSS) te Marokko een aanvraag ingediend voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor bij hem tijdens zijn werkzaamheden als schoonmaker in Nederland in 1990 ingetreden – en nog steeds voortdurende – psychische klachten.
1.2.
Het Uwv heeft bij besluit van 28 november 2001 geweigerd om verzoeker in aanmerking te brengen voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering, omdat hij op enig moment in 1990 niet arbeidsongeschikt is geworden in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetten, dan wel niet
52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. Dit besluit staat in rechte vast. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Raad van 13 januari 2006, ECLI:NL:CRVB:AU9951.
1.3.
Op 18 september 2007 heeft verzoeker het Uwv opnieuw verzocht om een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Bij de uitspraak waarvan nu herziening wordt verzocht heeft de Raad – evenals rechtbank Amsterdam – op 11 maart 2011 geoordeeld dat het Uwv het verzoek om terug te komen van het besluit van 28 november 2001 heeft mogen afwijzen met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.4.
Verzoeker heeft de Raad bij brief – ontvangen op 3 oktober 2017 – verzocht om de uitspraak van de Raad van 11 maart 2011 te herzien en is in de gelegenheid gesteld om feiten of omstandigheden als hierna vermeld in 3.1 aan te voeren.
2. Het Uwv heeft te kennen gegeven in wat verzoeker heeft aangevoerd geen aanleiding voor herziening van de uitspraak van 11 maart 2011 te zien.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van artikel 8:119 van de Awb kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs
niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden
hebben kunnen leiden.
3.2.
Gelet op de uitspraken van de Raad van 20 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1055, en van 21 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4060, moet in het belang van de rechtseenheid voorop worden gesteld, dat van degene die om herziening vraagt van een uitspraak mag worden verlangd dat hij niet onredelijk lang wacht met de indiening van dat verzoek. Een onredelijk laat ingediend herzieningsverzoek moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.3.
Een verzoek om herziening wordt in de regel geacht onredelijk laat te zijn ingediend, indien het verzoek is ingediend meer dan een jaar nadat de indiener bekend is geworden met de daarin gestelde nieuwe feiten en omstandigheden (nova) dan wel, indien geen nova zijn gesteld, als het is ingediend meer dan een jaar na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht.
3.4.
De hiervoor in 3.2 geformuleerde regel geldt niet voor het indienen van een verzoek om herziening van een uitspraak over een bestuurlijke boete. Een dergelijk verzoek is niet aan de in 3.3 vermelde termijn van één jaar gebonden.
3.5.
In deze zaak, die geen betrekking heeft op een uitspraak over een bestuurlijke boete,
zijn – evenals bij het geweigerde verzoek om terug te komen van het besluit van
28 november 2001 dat stand heeft gehouden in de uitspraak van 11 maart 2011 waarvan nu herziening wordt gevraagd – bij het herzieningsverzoek geen nova gesteld en is het herzieningsverzoek meer dan één jaar na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht ingediend. Daarom moet worden geoordeeld dat het verzoek om herziening onredelijk laat is ingediend.
3.6.
Gelet op 3.1 tot en met 3.5 moet het voorliggende herzieningsverzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2018.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) H. Achtot

MD

DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale) déclare la demande non-recevable.
Par conséquent, décidée par R.E. Bakker en présence de H. Achtot en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 8 novembre 2018.