ECLI:NL:CRVB:2018:3487

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 november 2018
Publicatiedatum
7 november 2018
Zaaknummer
16/6222 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de hoogte van de Wajong-uitkering en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, geboren in 1984, is sinds 2001 arbeidsgehandicapt en ontvangt een Wajong-uitkering. Het Uwv heeft de hoogte van deze uitkering vastgesteld op € 581,38 bruto per maand, inclusief aanvulling. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard, wat appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat appellant geen bezwaar heeft gemaakt tegen eerdere besluiten van het Uwv die de uitkering over een bepaalde periode vaststelden. De beoordeling in deze procedure richt zich dan ook alleen op de hoogte van de Wajong-uitkering over de periode van 7 september 2015 tot en met 4 oktober 2015. De Raad concludeert dat de hoogte van de uitkering door het Uwv correct is berekend en dat er geen onrechtmatig besluit is genomen. Hierdoor heeft de rechtbank het verzoek van appellant om schadevergoeding terecht afgewezen.

De Raad heeft ook opgemerkt dat appellant in hoger beroep geen inhoudelijke gronden heeft ingediend tegen de berekening van de Wajong-uitkering. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is openbaar uitgesproken op 7 november 2018.

Uitspraak

16.6222 WWAJ

Datum uitspraak: 7 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
6 september 2016, 15/5772 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft zijn vader, [naam vader] , hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 26 september 2018. Partijen zijn – met bericht – niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1984, is op 25 juni 2001 aangemerkt als arbeidsgehandicapte op grond van artikel 2, derde lid, van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten. Sinds 3 september 2001 werkt appellant voor Horecagroothandel [BV] (werkgever). Aan werkgever is loondispensatie verleend. Appellant is met ingang van 6 april 2002 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 7 juli 2010 heeft het Uwv aan werkgever 40% loondispensatie verleend over de periode 21 juni 2010 tot en met 30 juni 2015. Bij besluit van 7 juli 2015 heeft het Uwv aan werkgever 31,77% loondispensatie verleend over de periode 1 juli 2015 tot en met 30 juni 2020.
1.2.
Bij besluit van 23 oktober 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat de hoogte van de Wajong-uitkering van appellant € 581,38 bruto per maand inclusief zijn aanvulling blijft. Daarbij heeft het Uwv de inkomsten van appellant per 7 september 2015 tot en met 4 oktober 2015 betrokken. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 14 december 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Toegelicht is dat de aanvulling op grond van de zogenoemde Bremanregeling lager is geworden, omdat de loonwaarde per 1 juli 2015 64,12% bedraagt, tegenover 60% in de periode tot 1 juli 2015.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vooropgesteld dat appellant geen bezwaar heeft gemaakt tegen besluiten van het Uwv waarbij zijn uitkering over de periode 1 juli 2015 tot en met 6 september 2015 is vastgesteld en dat haar beoordeling zich daarom alleen uitstrekt over de vraag of de Wajong-uitkering over de periode 7 september 2015 tot en met 4 oktober 2015 juist is vastgesteld. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de hoogte van de uitkering over deze periode door het Uwv juist is berekend. Omdat geen sprake is van een onrechtmatig besluit, heeft de rechtbank het verzoek van appellant om schadevergoeding afgewezen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij zich alleen kan uitlaten over de hoogte van de uitkering over de periode 7 september 2015 tot en met 4 oktober 2015. Hij is van mening dat het moet gaan over de periode vanaf 1 juli 2015 tot en met 4 oktober 2015. Het kan volgens appellant niet zo zijn dat zijn uitkering met ingang van 1 juli 2015 lager is geworden, terwijl hij per die datum niet meer is gaan verdienen. Ook kloppen de betalingen niet.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In het bezwaarschrift van 2 december 2015 is bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 oktober 2015. Bij dit besluit heeft het Uwv aan de hand van de inkomensgegevens van appellant over de periode 7 september 2014 tot en met 4 oktober 2015 vastgesteld dat de Wajong‑uitkering van appellant € 581,38 bruto inclusief aanvulling blijft. In dit bezwaarschrift en ook later is appellant niet opgekomen tegen de aan zijn werkgever verleende loondispensatie. Appellant was er wel van op de hoogte dat per 1 juli 2015 aan zijn werkgever een loondispensatie van 64,12% was verleend, gelet op de inhoud van een aan hem gerichte beslissing op bezwaar van 14 oktober 2015. Ook heeft het bezwaarschrift van 2 december 2015 geen betrekking op het besluit van 20 augustus 2015 over de periode van 13 juli 2015 tot en met 9 augustus 2015, het besluit van 12 oktober 2015 over de periode van 10 augustus 2015 tot en met 6 september 2015 en het besluit van 16 oktober 2015, waarbij zijn uitkering en de aanvulling op zijn uitkering over 18 mei 2015 tot 10 augustus 2015 is vastgesteld. De klacht van 19 oktober 2015 is geen bezwaarschrift. Verder heeft appellant geen hoger beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 14 oktober 2015 over de betaalspecificatie over de maand juli. Dit betekent dat de rechterlijke beoordeling zich in deze procedure niet uitstrekt tot de periode van 1 juli 2014 tot 7 september 2015 of over de aan de werkgever verleende loondispensatie.
4.2.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak onder overweging 2.4 de door haar gevolgde uitleg van de berekening van de uitkering en aanvulling door verweerder weergegeven. Daarnaast heeft de rechtbank in een overweging ten overvloede te kennen gegeven dat de loonwaarde van appellant met ingang van 1 juli 2015 hoger is geworden, te weten 64,12%, terwijl de loonwaarde vóór 1 juli 2015 60% was. De werkgever van appellant heeft in de periode voorafgaand aan en na 1 juli 2015 hetzelfde salaris aan appellant betaald. Dit salaris was vóór 1 juli 2015 hoger dan het loon dat de werkgever gelet op de loonwaarde van appellant volgens de wet moest betalen. Dit samenstel van gegevens verklaart de wijziging in (het netto) inkomen van appellant met ingang van 1 juli 2015. In hoger beroep heeft appellant geen inhoudelijke gronden ingediend tegen de berekening dat de totale Wajong‑uitkering over de periode in geding per maand € 581,38 bedraagt. Appellant heeft naar voren gebracht dat de berekening wel kan kloppen, maar dat de uitbetaling niet klopt. Het bezwaarschrift van 2 december 2015 is gericht tegen het besluit van 23 oktober 2015. Dat besluit gaat niet over betalingen, maar over de brutohoogte van de Wajong‑uitkering van appellant per 7 september 2015. Er is in de gedingstukken geen aanknopingspunt te vinden voor het oordeel dat de berekening door het Uwv onjuist is verricht.
4.3.
Door het Uwv is op verzoek van de rechtbank een overzicht verstrekt inzake de berekening van de Wajong‑uitkering van appellant over de periode van 15 juni 2015 tot en met december 2015, waarin de betalingen over die periode zijn meegenomen. In het dossier bevindt zich ook een overzicht van 9 november 2015, waarin betalingen zijn weergegeven. Daaruit blijkt onder meer dat in de periode vanaf 7 september 2015 op 12 oktober 2015 een betaling is gedaan, die ziet op de maand oktober 2015 (€ 581,38 bruto), maar ook betrekking heeft op (verrekening met) de maand augustus 2015 (- € 80,86 bruto) en een betaling met terugwerkende kracht over de maand september 2015 (€ 264,59 bruto). Er is geen aanleiding om aan de juistheid van dit overzicht te twijfelen.
5. De overwegingen in 4.1 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Dit betekent dat er geen grond is voor toekenning van de gevraagde schadevergoeding.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en J.J.T. van den Corput en D. Hardonk‑Prins als leden, in tegenwoordigheid van M.A.E. Lageweg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2018.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) M.A.E. Lageweg

RB