ECLI:NL:CRVB:2018:3475
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en rechten op uitkering op basis van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 oktober 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 september 2013. De zaak betreft de vraag of appellante, die een aanvraag had ingediend op 3 februari 2012, recht heeft op een uitkering op basis van artikel 55 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De Raad had eerder op 24 augustus 2015 een tussenuitspraak gedaan (ECLI:NL:CRVB:2015:3210) waarin werd geoordeeld dat het Uwv had verzuimd te beoordelen of appellante rechten kon ontlenen aan artikel 55 van de Wet WIA. Ter uitvoering van deze tussenuitspraak heeft het Uwv in november 2015 laten weten dat appellante niet toegenomen arbeidsongeschikt is en dat zij geen rechten kan ontlenen aan artikel 55 WIA. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt en heeft verschillende stukken ingediend ter ondersteuning van haar standpunt. De Raad heeft deskundigen ingeschakeld om de medische situatie van appellante te beoordelen. De deskundige heeft vastgesteld dat appellante de ziekte van Fabry heeft, maar dat er op de relevante datum geen toegenomen beperkingen waren ten opzichte van de eerder vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad concludeert dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante per 3 februari 2012 geen rechten kan ontlenen aan artikel 55 van de Wet WIA. De eerdere uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven in stand. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.755,50.