ECLI:NL:CRVB:2018:3470
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld en WIA-uitkering na afloop van de wachttijd
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die zich ziek had gemeld met psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) en later voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat de appellant geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Tevens was vastgesteld dat hij de wachttijd van 104 weken voor de Wet WIA niet had volbracht, waardoor hij geen recht op een WIA-uitkering had.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts voldoende medische informatie had verzameld. In hoger beroep voerde de appellant aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat er geen informatie was opgevraagd bij de behandelend sector. De Raad oordeelde echter dat er voldoende medische informatie beschikbaar was en dat het medisch oordeel van de verzekeringsarts niet onjuist was.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat de appellant geen recht meer had op ziekengeld en dat hij de wachttijd voor de WIA niet had volbracht. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van medische gegevens en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van de geschiktheid voor arbeid.