In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 oktober 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg. Het hoger beroep richtte zich specifiek op de opschorting van de bijstand met ingang van 1 mei 2017, zoals vastgelegd in het opschortingsbesluit van 3 mei 2017. Appellant betwistte de rechtmatigheid van het opvragen van bankafschriften door het college van burgemeester en wethouders van Stein, welke bankafschriften betrekking hadden op twee bankrekeningen van appellant over verschillende periodes. Het college had de opschorting van de bijstand gebaseerd op het niet tijdig inleveren van deze bankafschriften.
Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van het college het opschortingsbesluit herroepen, wat de onrechtmatigheid van het besluit bevestigde. Hierdoor was er geen noodzaak meer voor de Raad om de beroepsgrond van appellant te beoordelen. De Raad heeft vervolgens de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking had op het beroep tegen het besluit van 30 augustus 2017, dat betrekking had op het bezwaar tegen het opschortingsbesluit. De Raad heeft het college veroordeeld in de kosten van appellant, die in totaal zijn begroot op € 3.006,- voor verleende rechtsbijstand.
De beslissing is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd. De griffier en de voorzitter hebben de uitspraak ondertekend, waarmee de formele afhandeling van de zaak is afgerond.