ECLI:NL:CRVB:2018:3442
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de bestuursrechtelijke premie en aanmelding als wanbetaler in het kader van de Zorgverzekeringswet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de appellant, die door zijn zorgverzekeraar DSW U.A. als wanbetaler was aangemeld, in geschil is over de hoogte van de bestuursrechtelijke premie die hij verschuldigd is. De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 oktober 2018 uitspraak gedaan. De appellant was van mening dat de rechtbank ten onrechte artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had toegepast, waardoor de schending van de hoorplicht niet tot vernietiging van het bestreden besluit leidde. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant niet in bezwaar was gehoord, maar dat dit gebrek niet tot benadeling van de appellant had geleid, omdat hij zijn bezwaren schriftelijk had kunnen indienen en toelichten.
De Raad heeft de argumenten van de appellant, waaronder de onrechtmatigheid van de aanmelding als wanbetaler en de vergewisplicht van CAK, beoordeeld. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht de gronden van de appellant die betrekking hebben op de (on)rechtmatigheid van de aanmelding als wanbetaler onbesproken heeft gelaten, omdat deze gronden feitelijk gericht zijn tegen de verschuldigdheid van de bestuursrechtelijke premie. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.