ECLI:NL:CRVB:2018:3415
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor tandartskosten en medicijnkosten met betrekking tot de Participatiewet
Op 30 oktober 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand door appellante voor tandartskosten en medicijnkosten. Appellante had op 30 december 2014 samen met haar partner bijzondere bijstand aangevraagd, maar het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvragen op 24 februari 2015 afgewezen. Het college stelde dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) in beginsel als een voorliggende, toereikende en passende voorziening moet worden aangemerkt, en dat er geen zeer dringende redenen waren om van deze regel af te wijken.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat er geen passende voorliggende voorziening is en dat er zeer dringende redenen zijn voor het verlenen van bijzondere bijstand. De Raad heeft echter geoordeeld dat de beroepsgronden van appellante niet opgaan. De Raad heeft bevestigd dat de Zvw als voorliggende voorziening geldt en dat de omstandigheden van appellante niet voldoen aan de criteria voor zeer dringende redenen zoals bedoeld in de Participatiewet.
De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep geen doel treft en heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door M. Hillen, met J.M.M. van Dalen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 30 oktober 2018.