ECLI:NL:CRVB:2018:3415

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
31 oktober 2018
Zaaknummer
17-1638 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor tandartskosten en medicijnkosten met betrekking tot de Participatiewet

Op 30 oktober 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand door appellante voor tandartskosten en medicijnkosten. Appellante had op 30 december 2014 samen met haar partner bijzondere bijstand aangevraagd, maar het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvragen op 24 februari 2015 afgewezen. Het college stelde dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) in beginsel als een voorliggende, toereikende en passende voorziening moet worden aangemerkt, en dat er geen zeer dringende redenen waren om van deze regel af te wijken.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat er geen passende voorliggende voorziening is en dat er zeer dringende redenen zijn voor het verlenen van bijzondere bijstand. De Raad heeft echter geoordeeld dat de beroepsgronden van appellante niet opgaan. De Raad heeft bevestigd dat de Zvw als voorliggende voorziening geldt en dat de omstandigheden van appellante niet voldoen aan de criteria voor zeer dringende redenen zoals bedoeld in de Participatiewet.

De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep geen doel treft en heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door M. Hillen, met J.M.M. van Dalen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 30 oktober 2018.

Uitspraak

17.1638 PW

Datum uitspraak: 30 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
12 januari 2017, 15/7097 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2018, gelijktijdig met de zaak
17/1640 PW tussen dezelfde partijen. Voor appellante is mr. Van Zundert verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Tang. In de zaak 17/1640 PW wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 30 december 2014 hebben appellante en haar partner bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van medicijnen en tandheelkundige zorg.
1.2.
Bij afzonderlijke besluiten van 24 februari 2015 heeft het college de aanvragen om bijzondere bijstand voor de kosten van medicijnen en tandartskosten afgewezen. Bij besluit van 5 augustus 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen de besluiten van 24 februari 2015 ongegrond verklaard. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat voor de kosten van geneesmiddelen en tandheelkundige hulp de Zorgverzekeringswet (Zvw) in beginsel als een aan de Participatiewet (PW) voorliggende, toereikende en passende voorziening dient te worden aangemerkt, waaraan volgens vaste rechtspraak niet afdoet dat de gemaakte kosten niet volledig door de voorliggende voorzieningen worden vergoed. Van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW om in afwijking daarvan toch bijzondere bijstand te verlenen, te weten een acute noodsituatie waarbij de behoeftige omstandigheden op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, is geen sprake.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De beroepsgronden van appellante laten zich, gelet op wat mr. Van Zundert ter zitting heeft toegelicht, zo samenvatten dat geen sprake is van een aan de PW voorliggende, toereikende en passende voorziening en dat er zeer dringende redenen zijn om bijzondere bijstand te verlenen.
4.2.
De beroepsgrond dat voor de kosten van medicijnen en tandarts geen sprake is van een aan de PW voorliggende voorziening die passend en toereikend is, treft geen doel. Omtrent de kosten van geneesmiddelen heeft het college terecht gesteld dat volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 28 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR3948), die zijn gelding onder de PW heeft behouden, de Zvw in beginsel als een aan de Wet werk en bijstand (WWB) voorliggende, toereikende en passende voorziening dient te worden aangemerkt, waaraan volgens vaste rechtspraak niet afdoet dat de gemaakte kosten niet volledig door de voorliggende voorzieningen worden vergoed. Artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de PW staat derhalve aan toekenning van de gevraagde bijzondere bijstand in de weg. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:882), die zijn gelding onder de PW heeft behouden, dient ook voor de kosten van een tandheelkundige behandeling de Zvw, mede gelet op artikel 2.7 van het Besluit zorgverzekering, in beginsel als een aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorziening te worden beschouwd. In gevallen waarin deze zorg, als zijnde niet noodzakelijk, niet tot de prestaties behoren die op grond van het bij of krachtens de Zvw bepaalde voor vergoeding in aanmerking komen, staat het bepaalde in artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de PW in beginsel aan bijstandverlening in de weg. Ook als de gemaakte kosten niet (volledig) door de (aanvullende) verzekering worden vergoed, bestaat in beginsel geen recht op bijzondere bijstand.
4.3.
Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt waarom in haar geval niet van het in 4.2 weergegeven uitgangspunt moet worden uitgegaan. De omstandigheid dat appellante vanwege haar schulden bij haar huidige ziektekostenverzekering niet kan overstappen naar zorgverzekeraar IZA Cura en derhalve niet aanvullend verzekerd is, maakt niet dat geen sprake is van een voorliggende voorziening Vergelijk de uitspraak van 3 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:640.
4.4.
Ook de beroepsgrond dat sprake is van zeer dringende redenen om hier toch bijzondere bijstand te verlenen, treft geen doel. Van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW kan enkel sprake zijn bij een acute noodsituatie, waarbij de behoeftige omstandigheden op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 27 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY4808) is daarvan sprake als een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Van een dergelijke situatie is in dit geval geen sprake. Dit wordt niet anders doordat beslag is gelegd op de zorgtoeslag.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep geen doel treft, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2018.
(getekend) M. Hillen
(getekend) J.M.M. van Dalen

MD