ECLI:NL:CRVB:2018:338
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de zelfredzaamheid van appellant in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellant, die lijdt aan diverse aandoeningen, had een aanvraag ingediend voor begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk had deze aanvraag afgewezen, met als argument dat appellant met behulp van hulpmiddelen zoals een rollator zelfstandig kan functioneren. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellant stelde dat hij door zijn valgevaar niet zonder de aanwezigheid van zijn echtgenote kan functioneren. De Raad oordeelde echter dat uit de rapporten van de ergotherapeut en fysiotherapeut niet blijkt dat appellant onvoldoende zelfredzaam is bij gebruik van hulpmiddelen. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en voegde hieraan toe dat de stukken over de Wet langdurige zorg (Wlz) geen steun bieden voor de stelling dat appellant begeleiding nodig heeft.
Uiteindelijk concludeerde de Raad dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.