Uitspraak
6 augustus 2015, 14/7853 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn WAO-uitkering te herzien. Appellant, die sinds 2001 een WAO-uitkering ontvangt, heeft zich in 2013 gemeld wegens toegenomen klachten. Het Uwv heeft zijn aanvraag afgewezen, waarna appellant in beroep ging. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep ongegrond, wat appellant noopte tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zorgvuldigheid van de besluitvorming door het Uwv beoordeeld. De verzekeringsartsen hebben een zorgvuldig onderzoek ingesteld naar de klachten van appellant, waarbij zij informatie van de behandelend sector hebben betrokken. De Raad oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft onderbouwd dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid van appellant pas per 11 september 2013 kan worden vastgesteld, en dat er geen toename van beperkingen is aangetoond in de periode van 29 september 2005 tot 29 september 2010.
De Raad heeft ook het beginsel van 'equality of arms' in overweging genomen en geconcludeerd dat appellant niet belemmerd is in zijn mogelijkheid om zijn standpunt te onderbouwen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om vergoeding van wettelijke rente af. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en de risico's van laattijdige aanvragen in het kader van de WAO.