ECLI:NL:CRVB:2018:3360

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
25 oktober 2018
Zaaknummer
17/60 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandelingstelling bijstandsaanvraag wegens ontbrekende gegevens en identiteitsfraude

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de aanvraag van appellante voor bijstand op grond van de Participatiewet buiten behandeling is gesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 oktober 2018 uitspraak gedaan. De aanvraag van appellante, ingediend op 7 juni 2015, werd door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam buiten behandeling gesteld omdat appellante, ondanks geboden hersteltermijnen, geen noodzakelijke gegevens had overgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond.

Appellante stelde dat zij door identiteitsfraude niet in staat was om de gevraagde gegevens, waaronder bankafschriften van haar rekeningen in Groot-Brittannië, te overleggen. De Raad oordeelde echter dat de door het college opgevraagde gegevens essentieel waren voor de beoordeling van het recht op bijstand. Appellante had de gevraagde gegevens niet tijdig ingediend en niet aannemelijk gemaakt dat zij daarover niet redelijkerwijs kon beschikken. Bovendien had zij na een eerder verleend uitstel geen verzoek om verder uitstel ingediend.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college in redelijkheid gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen. De omstandigheid dat de gevraagde gegevens niet waren overgelegd bij een latere aanvraag om bijstand, maakte de situatie niet anders, aangezien deze aanvraag betrekking had op een andere periode. Het hoger beroep van appellante werd dan ook afgewezen, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.60 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 november 2016, 16/1249 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 23 oktober 2018
Zitting hebben: J.L. Boxum als voorzitter en E.C.R. Schut en J.C.F. Talman als leden
Griffier: Y. Itkal
Ter zitting zijn verschenen: appellante, bijgestaan door mr. S.C. Scheermeijer, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Plaisier.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2018. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1. Bij besluit van 14 juli 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 januari 2016 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellante van 7 juni 2015 om bijstand op grond van de Participatiewet buiten behandeling gesteld met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante, ook na geboden hersteltermijnen, geen voor de behandeling van de aanvraag benodigde gegevens heeft overgelegd.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat het college haar aanvraag van 7 juni 2015 ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld. Doordat zij slachtoffer is van identiteitsfraude kon zij redelijkerwijs niet beschikken over de gevraagde gegevens, waaronder bankafschriften van twee op naam van appellante staande bankrekeningen bij Halifax Commercial Bank in Groot-Brittannië. Bovendien vond het college de gevraagde gegevens bij de toekenning van bijstand op grond van een latere aanvraag van 19 april 2016 niet noodzakelijk.
4. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak dat de door het college opgevraagde gegevens noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand. Appellante heeft voorts de gevraagde gegevens niet tijdig overgelegd en niet aannemelijk gemaakt dat zij daarover niet redelijkerwijs kon beschikken. Bij een latere aanvraag om bijstand heeft zij immers wel bankafschriften van de rekeningen die op haar naam stonden overgelegd. Bovendien heeft appellante na een aan haar tot 13 juli 2015 verleend uitstel om de gevraagde gegevens over te leggen niet verzocht om nader uitstel. Gelet hierop heeft het college in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen. Er was voor het college dan ook geen reden om de aanvraag op andere wijze af te doen. De gestelde omstandigheid dat de gevraagde gegevens ook niet waren overgelegd bij de toekenning van bijstand per datum 19 april 2016 maakt dit niet anders, nu deze toekenning zag op een andere periode.
5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) Y. Itkal (getekend) J.L. Boxum
md