ECLI:NL:CRVB:2018:3358

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2018
Publicatiedatum
25 oktober 2018
Zaaknummer
16/6018 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van besluit inzake WAO-uitkering afgewezen

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn verzoek om terug te komen van een eerder besluit van 25 februari 1998 werd afgewezen. Appellant had zich op 20 september 1995 ziek gemeld en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet. Deze uitkering werd beëindigd omdat hij per 23 oktober 1995 weer arbeidsgeschikt werd geacht. Appellant heeft sindsdien meerdere keren verzocht om terug te komen van dit besluit, maar het Uwv heeft deze verzoeken afgewezen, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de verklaring van dr. A. el Hamdouchi, waarin staat dat appellant sinds 1993 chronische en psychische klachten heeft, geen nieuw feit oplevert. De rechtbank concludeerde dat appellant niet gedurende 52 weken een ZW-uitkering heeft ontvangen, waardoor hij niet in aanmerking komt voor een WAO-uitkering. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij in Nederland heeft gewerkt en ziek is geworden, maar het Uwv heeft bevestigd dat er geen aanleiding is om de eerdere beslissing te herzien.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en het hoger beroep van appellant afgewezen. De uitspraak van de rechtbank Amsterdam is bevestigd, en appellant heeft geen bewijs geleverd dat zijn verzoek om herziening gerechtvaardigd is.

Uitspraak

16.6018 WAO

Datum uitspraak: 25 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
17 augustus 2016, 16/840 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Marokko) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2018. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zich op 20 september 1995 ziek gemeld voor zijn werk als agrarisch medewerker, waarna hem een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) is toegekend. Bij besluit van 25 februari 1998 is deze uitkering beëindigd omdat appellant per 23 oktober 1995 weer arbeidsgeschikt is geacht. Bij besluit van 8 oktober 1999 is het bezwaar tegen het besluit van 25 februari 1999 ongegrond verklaard. Het beroep tegen dit besluit is bij uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 april 2001 gegrond verklaard, het besluit van 8 oktober 1999 is vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit zijn in stand gelaten. Het hoger beroep tegen die uitspraak is niet‑ontvankelijk verklaard. Appellant heeft het Uwv vervolgens meerdere malen verzocht om terug te komen van het besluit van 25 februari 1998 en gevraagd om in aanmerking te worden gebracht voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De verzoeken om terug te komen van het besluit van 25 februari 1998 zijn afgewezen. Daarnaast heeft het Uwv aan appellant medegedeeld dat er nooit een besluit is genomen inzake een WAO‑uitkering en dat er niet kan worden teruggekomen van een niet genomen besluit.
1.2.
Bij brief van 9 juli 2015 heeft appellant wederom verzocht om een WAO-uitkering. Dit verzoek is door het Uwv opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 25 februari 1998. Dit verzoek is bij besluit van 8 oktober 2015 afgewezen omdat er geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Bij besluit van 30 december 2015 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 8 oktober 2015 ongegrond verklaard. Hierbij heeft het Uwv aangegeven dat appellant niet 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest, zodat hij niet in aanmerking kan komen voor een WAO‑uitkering.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de brief van appellant van 9 juli 2015 zo opgevat dat appellant voortzetting wenst van zijn ZW-uitkering en dat hij aansluitend daarop een WAO‑uitkering wil. De rechtbank heeft overwogen dat de in bezwaar overgelegde verklaring van dr. A. el Hamdouchi van 14 december 2015 vermeldt dat appellant sinds 1993 chronische en psychische klachten heeft. Dit levert naar het oordeel van de rechtbank geen nieuw feit op in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat de psychische klachten al bekend waren bij het Uwv. Daarnaast is niet duidelijk op grond van welke onderzoeksgegevens dr. El Hamdouchi zijn conclusie baseert. Het Uwv heeft op grond van slechts deze verklaring terecht geen verzekeringsgeneeskundig onderzoek laten verrichten.
Met betrekking tot het verzoek om toekenning van een WAO‑uitkering overweegt de rechtbank dat er nooit een besluit is geweest inzake een WAO‑uitkering, zodat er geen sprake kan zijn van een herhaalde aanvraag na eerdere afwijzing. De rechtbank stelt voorts vast dat appellant niet gedurende 52 weken een ZW‑uitkering heeft ontvangen zodat de wachttijd niet is voltooid.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij in Nederland heeft gewerkt en ziek is geworden. Hij heeft een WAO‑uitkering aangevraagd maar is het oneens met de beschikking. Het Uwv heeft hem ten onrechte niet opgeroepen en geen onderzoek verricht.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geding is het verzoek van appellant om terug te komen van het besluit van 25 februari 1998, waarin is vastgesteld dat appellant per 23 februari 2018 geen recht meer heeft op ziekengeld. De vraag of appellant recht heeft op een uitkering op grond van de WAO is in deze procedure niet in geding. De opmerking in het bestreden besluit dat appellant pas in aanmerking kan komen voor een WAO‑uitkering als hij 52 weken ziek is geweest dient, zoals ter zitting ook door het Uwv is gesteld, te worden beschouwd als een informatieve overweging ten overvloede.
4.2.
Het Uwv heeft op het verzoek van appellant om het besluit van 25 februari 1998 te herzien, beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van wat de rechtszoekende heeft aangevoerd tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
4.3.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.4.
De brief van dr. El Hamcouchi van 14 december 2015 kan niet worden aangemerkt als een nieuw gebleken feit, omdat, zoals de rechtbank al heeft overwogen, appellant zelf, in zijn op 4 maart 2005 ingediende aanvraag om arbeidsongeschiktheidsuitkering, al heeft aangegeven dat hij in 1995 vanwege psychische klachten is teruggekeerd naar Marokko. Het betreft hier derhalve geen nieuw feit. Appellant heeft de aanwezigheid van psychische klachten al veel eerder naar voren kunnen brengen, met name ook tegen het beëindigingsbesluit van 25 februari 1998. Gelet hierop is het standpunt van het Uwv dat appellant aan zijn verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd, juist. Dit kan de afwijzing van het verzoek om met terugwerkende kracht terug te komen van het besluit van 25 februari 1998 in beginsel dragen.
4.5.
Ter beoordeling ligt dan nog voor of wat appellant heeft aangevoerd, aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is. De Raad stelt vast dat in de stukken geen aanwijzingen zijn voor evidente onredelijkheid. Appellant blijft herhalen dat hij het niet eens is met de beëindiging van de ZW‑uitkering en dat hij een WAO‑uitkering wenst, maar heeft dit op geen enkele wijze onderbouwd.
5. De overwegingen in 4.1 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van G.D. Alting Siberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2018.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) G.D. Alting Siberg
IvR