ECLI:NL:CRVB:2018:3332

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2018
Publicatiedatum
25 oktober 2018
Zaaknummer
16/3817 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de voortzetting van de ZW-uitkering na eerstejaars ZW-beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de voortzetting van de Ziektewet (ZW)-uitkering van een werknemer, die zich op 5 maart 2013 ziek meldde vanwege rug- en psychische klachten. De werknemer was in dienst van appellante, een B.V., en zijn dienstverband werd per 1 maart 2014 ontbonden. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had de ZW-uitkering van de werknemer na de eerstejaars ZW-beoordeling per 4 maart 2014 ongewijzigd voortgezet. De werkgever, appellante, was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.

De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalde appellante haar gronden, stellende dat er geen 104 weken van ziekte waren verstreken en dat de uitkering eerder had moeten stoppen. Het Uwv verwees naar eerdere uitspraken van de Raad en stelde dat de ZW-uitkering terecht was voortgezet. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de gronden van appellante voldoende had besproken en dat het Uwv terecht de ZW-uitkering had voortgezet, omdat de werknemer minder dan 65% van zijn loon kon verdienen.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 oktober 2018.

Uitspraak

16.3817 ZW

Datum uitspraak: 25 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
22 april 2016, 15/3873 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[naam B.V.] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.F.M. Verheij, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek is ter behandeling aan de orde gesteld op 13 september 2018, waar partijen, met bericht, niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
[naam werknemer] (werknemer) was werkzaam als productiemedewerker voor 40 uur per week in dienst van appellante. Op 5 maart 2013 heeft werknemer zich ziek gemeld wegens rugklachten en psychische klachten. De kantonrechter heeft het dienstverband per 1 maart 2014 ontbonden. Bij besluit van 24 maart 2014 heeft het Uwv werknemer per 3 maart 2014 in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Bij besluit van
22 april 2014 heeft het Uwv de ZW-uitkering van werknemer na de eerstejaars
ZW-beoordeling per 4 maart 2014 ongewijzigd voortgezet. Bij besluit van 14 juli 2014 heeft het Uwv heeft de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 24 maart 2014 en 22 april 2014 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 22 april 2015 het beroep van appellante tegen het besluit van 14 juli 2014 ongegrond verklaard. De Raad heeft in zijn uitspraak van 28 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5129, de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.2.
Hangende het beroep bij de rechtbank heeft het Uwv bij besluit van 2 februari 2015 werknemer per 3 maart 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Werknemer krijgt de loongerelateerde uitkering tot en met 2 juni 2016. Tegen dit besluit heeft appellante geen rechtsmiddel aangewend.
1.3.
Bij besluit van 12 maart 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat het recht van werknemer op ziekengeld op grond van de ZW per 3 maart 2015 eindigt omdat werknemer per die datum de wachttijd van 104 weken heeft vervuld. Bij besluit van 14 augustus 2015
(bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van
12 maart 2015 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank volgt appellante niet in haar standpunt dat werknemer mogelijk voor het bereiken van de wachttijd zou zijn hersteld en dat dit door het Uwv had moeten worden beoordeeld. De rechtbank overweegt hiertoe dat werknemer in het kader van de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen is beoordeeld en daarbij niet hersteld is geacht voor zijn eigen werk. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat zij in haar uitspraak van 22 april 2015 heeft geoordeeld dat het toekennen en voortzetten van de ZW-uitkering aan werknemer op een deugdelijke medische grondslag berust. Nu op het hoger beroep daartegen nog niet is beslist kan naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie worden getrokken dan dat de maximale termijn van ziekengeld op 3 maart 2015 is verstreken.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante in essentie gelijke gronden als in beroep aangevoerd. Samengevat stelt appellante dat er geen 104 weken van ziekte zijn verstreken en dat geen aanspraak bestaat op betaling van de uitkering tot en met 2 maart 2015. Het Uwv had de uitkering dan ook eerder dan per 2 maart 2015 moeten stoppen.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar de onder 1.1 genoemde uitspraak van de Raad van 28 december 2016, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hogerberoepsgronden van appellante zijn een herhaling van de gronden die hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak volledig en voldoende gemotiveerd besproken. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven.
4.2.
In aanvulling op wat onder 4.1 is overwogen wordt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 28 december 2016, geoordeeld dat het Uwv terecht de ZW-uitkering van werknemer per 4 maart 2014 ongewijzigd heeft voortgezet omdat hij minder dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
5. De overwegingen in 4.1 en 4.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van G.D. Alting Siberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2018.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) G.D. Alting Siberg

MD