ECLI:NL:CRVB:2018:3320
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake loonsanctie en re-integratie-inspanningen van werknemer
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vennootschap naar buitenlands recht tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot een loonsanctie. De werknemer, die als software ontwikkelaar werkzaam was, is sinds 18 december 2013 uitgevallen wegens neurologische klachten. De vennootschap heeft op 12 februari 2015 een deskundigenoordeel aangevraagd bij het Uwv, dat op 17 maart 2015 concludeerde dat de re-integratie-inspanningen van de vennootschap voldoende waren. Echter, na een aanvraag van de werknemer voor een uitkering op grond van de Wet WIA, heeft het Uwv op 28 oktober 2015 besloten de loonsanctie te verlengen, omdat de re-integratie-inspanningen onvoldoende zouden zijn geweest.
De vennootschap heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard door de rechtbank Amsterdam. In hoger beroep heeft de vennootschap betwist dat de re-integratie-inspanningen onvoldoende waren en heeft zij een rapport van haar arts-gemachtigde ingebracht ter ondersteuning van haar standpunt. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft aangenomen dat de vennootschap onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en oordeelt dat de vennootschap ten onrechte is doorgegaan met haar re-integratie-inspanningen op basis van het eerdere deskundigenoordeel, aangezien er expliciete voorbehouden waren gemaakt.
De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst de verzoeken van de vennootschap af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.