4.5.1.Onder Vo 1408/71 is uitgebreide rechtspraak gewezen over de verenigbaarheid van aansluitingsvoorwaarden in de nationale socialeverzekeringswetgeving van de lidstaten met de aanwijsregels in Titel II van deze verordening. In het arrest Salemink van 17 januari 2012, C-347/10 (Grote Kamer), overwoog het Hof onder verwijzing naar een groot aantal eerdere uitspraken, als volgt.
“38. Dienaangaande moet worden beklemtoond dat artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr. 1408/71 slechts bepaalt welke nationale wettelijke regeling van toepassing is op degenen die op het grondgebied van een lidstaat werkzaamheden in loondienst uitoefenen. Het bepaalt niet zelf onder welke voorwaarden het recht of de verplichting tot aansluiting bij een stelsel van sociale zekerheid of een bepaalde tak van een dergelijk stelsel ontstaat. Zoals het Hof in zijn rechtspraak herhaaldelijk heeft overwogen, staat het aan de wettelijke regeling van elke lidstaat om deze voorwaarden vast te stellen (zie met name arresten van 23 september 1982, Koks, 275/81, Jurispr. blz. 3013, en 7 juli 2005, Van Pommeren-Bourgondiën, C-227/03, Jurispr. blz.
I-6101, punt 33).
39. Niettemin moeten de lidstaten, die weliswaar bevoegd blijven om de voorwaarden voor aansluiting bij hun stelsels van sociale zekerheid in te richten, bij de uitoefening van deze bevoegdheid het Unierecht eerbiedigen, in het bijzonder de bepalingen van het Verdrag die betrekking hebben op het vrije verkeer van werknemers (zie in die zin arresten van 3 mei 1990, Kits van Heijningen, C-2/89, Jurispr. blz. I‑1755, punt 20,
en 23 november 2000, Elsen, C-135/99, Jurispr. blz. I-10409, punt 33).
40. Bijgevolg mogen, enerzijds, die voorwaarden niet tot gevolg hebben dat van het toepassingsgebied van een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, worden uitgesloten de personen op wie diezelfde wettelijke regeling krachtens verordening nr. 1408/71 van toepassing is, en moeten, anderzijds, de stelsels van aansluiting bij verplichte verzekeringen verenigbaar zijn met artikel 39 EG (zie in die zin reeds aangehaalde arresten Kits van Heijningen, punt 20, en
Van Pommeren-Bourgondiën, punt 39).
41. Artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr. 1408/71 bepaalt uitdrukkelijk dat op degene die op het grondgebied van een lidstaat werkzaamheden in loondienst uitoefent, de wetgeving van die staat van toepassing is, „zelfs indien hij op het grondgebied van een andere lidstaat woont”. Deze bepaling zou niet worden geëerbiedigd indien het woonplaatsvereiste, waarvan de wettelijke regeling van de lidstaat op het grondgebied waarvan de werkzaamheden in loondienst worden verricht, de aansluiting bij de aldaar geldende verplichte verzekeringsregeling afhankelijk stelt, kan worden tegengeworpen aan de in voornoemd artikel 13, lid 2, sub a, bedoelde personen. Die bepaling heeft tot gevolg, dat het woonplaatsvereiste voor deze personen wordt vervangen door een voorwaarde die berust op de uitoefening van werkzaamheden in loondienst op het grondgebied van de betrokken lidstaat (zie reeds aangehaald arrest Kits van Heijningen, punt 21).”
4.5.2.De regel dat nationale aansluitingsvoorwaarden in de wetgeving van de aangewezen lidstaat niet altijd onverkort aan de belanghebbende mogen tegengeworpen, geldt niet alleen voor artikel 13, tweede lid, aanhef en onder a, van Vo 1408/71. Dit blijkt uit het arrest
Van Pommeren-Bourgondiën van 7 juli 2005, C-227/03, waarnaar in het arrest Salemink wordt verwezen. In het arrest Van Pommeren-Bourgondiën verklaarde het Hof op een vraag naar de betekenis van artikel 13, tweede lid, sub f, van Vo 1408/71 (de aanwijsregel voor post-actieven) en artikel 39 EG voor recht, dat artikel 39 EG eraan in de weg staat dat een lidstaat een wettelijke regeling toepast op grond waarvan iemand die iedere beroepswerkzaamheid op zijn grondgebied heeft stopgezet, voor bepaalde takken van sociale zekerheid slechts verplicht verzekerd blijft indien hij aldaar zijn woonplaats behoudt, terwijl die persoon ingevolge de wetgeving van deze lidstaat voor andere takken van sociale zekerheid verplicht verzekerd blijft, ook indien hij in een andere lidstaat woont, wanneer de voorwaarden voor vrijwillige verzekering voor de takken van sociale zekerheid waarvoor de verplichte verzekering is geëindigd, minder gunstig zijn dan die voor de verplichte verzekering.
4.5.3.De Raad concludeert uit de onder 4.5.1 en 4.5.2 aangehaalde rechtspraak, dat nationale bepalingen die dezelfde strekking hebben als de aanwijsregels van Vo 1408/71, te weten de afbakening van het eigen stelsel ten opzichte van stelsels van andere lidstaten (zogenaamde grensnormen), in beginsel buiten toepassing moeten blijven. Dit betekent dat de territoriale aansluitingsvoorwaarden in de nationale wetgeving worden vervangen door de voorwaarden die de verordening stelt voor de toepasselijkheid van de wetgeving van de aangewezen lidstaat. Een uitzondering kan onder omstandigheden gelden als er een mogelijkheid bestaat tot vrijwillige verzekering onder voorwaarden die niet minder gunstig zijn dan de voorwaarden voor de verplichte verzekering van ingezetenen.
4.5.4.Op dit geding is niet Vo 1408/71, maar Vo 883/2004 van toepassing. Aangezien de doelstelling van de aanwijsregels in Vo 883/2004 gelijk is aan het doel van de aanwijsregels in Vo 1408/71, te weten de afbakening van de stelsels van sociale zekerheid van de lidstaten ten opzichte van elkaar, en deze aanwijsregels moeten worden uitgelegd met inachtneming van artikel 45 van het VWEU, moet er ook onder Vo 883/2004 van worden uitgegaan dat aansluitingseisen die strekken tot afbakening van het eigen stelsel ten opzichte van stelsels van andere lidstaten, buiten toepassing moeten blijven, behoudens de mogelijkheid van vrijwillige verzekering onder voorwaarden die niet minder gunstig zijn van de voorwaarden voor verplichte verzekering van ingezetenen.
4.5.6.De eis van ingezetenschap in de zin van de AKW moet worden geacht te strekken tot afbakening van het Nederlandse stelsel ten opzichte van stelsels van andere staten. Een dergelijke afbakening vindt evenwel reeds plaats bij artikel 11, tweede lid, onder e, van Vo 883/2004. Op grond van die bepaling is op appellant Nederlands recht van toepassing omdat hij woonplaats in Nederland heeft in de zin van Vo 883/2004. Verder moet worden geconstateerd dat vrijwillige verzekering krachtens de AKW niet mogelijk is. Onder die omstandigheden heeft de Svb aan appellant over het vierde kwartaal van 2016 geen kinderbijslag mogen weigeren omdat hij volgens de Svb nog geen duurzame banden van persoonlijke aard met Nederland had. Voldoende is dat appellant op 1 oktober 2016 zijn normale woonplaats in Nederland had, terwijl zich in Nederland ook het gewone centrum van zijn belangen bevond.
5. Gelet op 4.1 tot en met 4.5.6 moet de aangevallen uitspraak worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen, het primaire besluit herroepen en bepalen dat appellant over het vierde kwartaal van 2016 recht heeft op kinderbijslag voor [naam zoon].
6. Er is aanleiding om de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 1.002,- in beroep en € 1.002,- in hoger beroep.