ECLI:NL:CRVB:2018:3315

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2018
Publicatiedatum
24 oktober 2018
Zaaknummer
16/6372 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag WAO-uitkering wegens gebrek aan nieuwe feiten of veranderde omstandigheden

In deze zaak heeft appellant, die inpakker was en sinds 1992 ziek is, een herhaalde aanvraag ingediend voor een WAO-uitkering. De aanvraag is gedaan op 25 februari 2014, waarbij appellant stelde dat zijn gezondheid was verslechterd. Het Uwv had eerder, op 3 juni 1997, vastgesteld dat appellant niet in aanmerking kwam voor een uitkering, omdat hij minder dan 25% arbeidsongeschikt was. De aanvraag van 2014 werd door het Uwv niet in behandeling genomen, omdat appellant niet had gereageerd op een eerdere brief waarin hij werd gevraagd om aanvullende informatie. In de daaropvolgende bezwaarprocedure werd de aanvraag afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een herbeoordeling rechtvaardigden.

De rechtbank Amsterdam heeft de beslissing van het Uwv bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat de medische verklaringen die appellant had ingediend, niet relevant waren voor de beoordelingsdatum van 18 november 1993. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de aanvraag konden onderbouwen. De Raad bevestigde dat de aanvraag van appellant terecht was afgewezen en dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding of proceskostenvergoeding. De uitspraak werd gedaan door A.T. de Kwaasteniet, met B. Dogan als griffier, op 24 oktober 2018.

Uitspraak

16.6372 WAO

Datum uitspraak: 24 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
13 september 2016, 16/149 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2018. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z. Seyban.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft als inpakker in Nederland gewerkt en heeft zich per 19 november 1992 ziek gemeld voor zijn werk wegens klachten aan zijn linkerknie. Appellant woont sinds februari 1993 in Marokko.
1.2.
Het Uwv heeft bij besluit van 3 juni 1997 vastgesteld dat appellant met ingang van
18 november 1993 niet in aanmerking komt voor uitkeringen krachtens de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), omdat appellant minder dan 25% onderscheidenlijk 15% arbeidsongeschikt was in de zin van die wetten.
1.3.
Appellant heeft sindsdien herhaaldelijk en voor het laatst bij brief van 25 februari 2014 het Uwv verzocht om zijn recht op een WAO-uitkering opnieuw te beoordelen en een nieuw besluit te nemen, omdat zijn gezondheid is verslechterd.
1.4.
Bij besluit van 20 augustus 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant niet heeft gereageerd op de brief van 22 juni 2015 waarin hij in de gelegenheid was gesteld om aanvullende informatie in te dienen die van belang was voor de beoordeling van de aanvraag van 25 februari 2014. De aanvraag wordt daarom niet in behandeling genomen.
1.5.
Bij besluit van 16 december 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant ingediende bezwaar ongegrond verklaard met een gewijzigde motivering. Hierbij is onderkend dat appellant wel heeft gereageerd op de brief van het Uwv van 22 juni 2015. Omdat er echter niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is de (herhaalde) aanvraag om een WAO-uitkering afgewezen. Beoordeling van de claim van toegenomen arbeidsongeschiktheid is niet aan de orde, omdat de wettelijke termijn van vijf jaar is verstreken. Evenmin is aangetoond dat de beoordeling destijds onzorgvuldig is geweest.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 14 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1) overwogen dat de aanvraag van appellant van 25 februari 2014 dient te worden opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 3 juni 1997, voor het verleden en voor de toekomst, en als een beroep op artikel 43a van de WAO wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat appellant in de aanvraag van 25 februari 2014 geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd in de zin van artikel 4:6 van de Awb en dat hij dat ook niet heeft gedaan in de bezwaarfase. De medische verklaringen dateren van 2014 en 2015 en hebben kennelijk betrekking op de linker knieklachten van appellant in die jaren. De verklaringen zien daarmee volgens de rechtbank niet op de aan het oorspronkelijke besluit ten grondslag liggende beoordelingsdatum van 18 november 1993 en zijn daarom niet aan te merken als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Ook is het verzoek, voor zover gericht op de toekomst (duuraanspraak), onvoldoende gemotiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank is een beoordeling wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid niet aan de orde, omdat de claim van appellant buiten de periode van vijf jaar na de weigering van de WAO-uitkering valt. Het beroep is dan ook ongegrond verklaard door de rechtbank.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden opnieuw ingebracht. Het besluit van 3 juni 1997 is volgens appellant niet juist. Het Uwv moet zijn WAO-aanvraag opnieuw beoordelen. Zijn gezondheid is verslechterd. Ter onderbouwing heeft hij (onder meer) medische verklaringen ingediend van reumatologen dr. Lazrak en
dr. A. Boudali en van de artsen dr. Laoudiyi en dr. Yaâgoubi. Ten slotte heeft hij verzocht om vergoeding van de door hem geleden schade, omdat hij van 1993 tot 2015 geen
WAO-uitkering heeft gekregen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De aanvraag van appellant van 25 februari 2014 is een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Bij uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) heeft – ook – de Raad zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. In een geval als het voorliggende, waarin het bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, betekent dit dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als de bestuursrechter tot het oordeel komt dat het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dat afwijzing van de aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit in beginsel dragen. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant bij zijn aanvraag van
25 februari 2014 noch in bezwaar nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Evenmin is er aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre evident onredelijk is.
4.3.
Bij een afwijzing door het Uwv met toepassing van artikel 4:6 van de Awb blijft onverminderd van belang de uitspraak van de Raad van 14 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1), waarin is overwogen dat een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking moet worden beoordeeld. Voor zover appellant met de aanvraag heeft bedoeld een beroep te doen op de regeling van toegenomen arbeidsongeschiktheid, is deze terecht afgewezen door het Uwv, omdat de door appellant ingediende medische verklaringen geen medische onderbouwing bevatten voor toegenomen arbeidsongeschiktheid gedurende de periode van 18 november 1993 tot 18 november 1998. Datzelfde geldt voor zover de aanvraag van appellant is gericht op toekomstige aanspraken. Het Uwv heeft daarom de aanvraag van appellant terecht afgewezen.
5. Gelet op de overwegingen 4.2 en 4.3 heeft de rechtbank terecht het beroep van appellant ongegrond verklaard. Het hoger beroep van appellant treft geen doel.
6. Bij deze uitkomst is voor toewijzing van de gevraagde schadevergoeding geen ruimte.
7.
Voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2018.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) B. Dogan

CVG.