ECLI:NL:CRVB:2018:3314
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de juistheid van medisch onderzoek in het kader van ziekengeld op basis van de Ziektewet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) heeft beëindigd. Appellante, die als activiteitenbegeleidster werkte, meldde zich ziek na een verkeersongeval en ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Na een eerstejaars ZW-beoordeling concludeerde een verzekeringsarts dat appellante in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot het besluit van het Uwv om haar ziekengeld te beëindigen.
Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de rechtbank Midden-Nederland verklaarde haar beroep ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat de artsen onvoldoende rekening hielden met haar beperkingen. Ze voegde nieuwe medische stukken toe ter ondersteuning van haar standpunt en verzocht om de benoeming van een onafhankelijke deskundige.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies die daaruit waren getrokken. De door appellante ingebrachte medische stukken waren deels al bekend en waren meegenomen in de eerdere beoordeling. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de beoordeling ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante. De uitspraak werd gedaan op 24 oktober 2018.