ECLI:NL:CRVB:2018:3308
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante, die sinds 3 oktober 2005 haar werkzaamheden als administratief medewerkster had gestaakt wegens verminderde energetische belastbaarheid, had een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In het kader van een herbeoordeling heeft het Uwv vastgesteld dat haar arbeidsongeschiktheid per 31 december 2013 60,80% was, met een resterende verdiencapaciteit van € 952,13 per maand. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de deskundige N.J. de Mooij ingeschakeld om de psychische gezondheidstoestand van appellante te onderzoeken. De deskundige concludeerde dat appellante lijdt aan een posttraumatische stressstoornis, wat haar beperkingen oplevert in persoonlijk en sociaal functioneren. De Raad heeft het oordeel van de deskundige gevolgd, omdat deze op basis van een uitgebreid en zorgvuldig onderzoek tot zijn conclusies was gekomen. De Raad onderschreef ook het oordeel van de rechtbank dat de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) vastgestelde belastbaarheid van appellante niet was overschat en dat zij in medisch opzicht geschikt was voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies.
Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellante afgewezen en het bestreden besluit van het Uwv bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.