ECLI:NL:CRVB:2018:3289
Centrale Raad van Beroep
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet woonachtig op het uitkeringsadres en extreem laag waterverbruik
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant ontving vanaf 1 februari 2014 bijstand op basis van de Participatiewet (PW), maar het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken en een bedrag van € 23.502,86 teruggevorderd. Dit besluit was gebaseerd op de stelling dat de appellant niet zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres, wat werd onderbouwd door extreem laag waterverbruik op dat adres.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant betwist dat hij niet op het uitkeringsadres woonde en heeft hij de informatie over het waterverbruik niet betwist, behalve de beginstand van de watermeter. De appellant stelde dat de watermeter in 2012 was vervangen en dat de beginstand van 0 mᶟ daardoor verklaard kon worden. Hij voerde aan dat het waterverbruik gemiddeld 7 mᶟ per jaar was, maar het college stelde dat het extreem lage waterverbruik op het uitkeringsadres een indicatie was dat de appellant daar niet woonde.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het college terecht heeft geconcludeerd dat de appellant in de periode van 1 februari 2014 tot 1 januari 2016 niet zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet in staat was om aannemelijk te maken dat hij wel op het uitkeringsadres woonde, ondanks zijn verklaringen over zijn verblijf elders. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep van de appellant is afgewezen. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.