ECLI:NL:CRVB:2018:3286
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de hoogte van het militair invaliditeitspensioen en de causaliteit van klachten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die een militair invaliditeitspensioen ontvangt. De appellant, die in 1977 als dienstplichtige in dienst kwam en later beroepsmilitair werd, heeft een sportongeval gehad in 1994, waarna hij een invaliditeitspensioen kreeg toegekend. Het invaliditeitspercentage is vastgesteld op 50%, met een bijzondere invaliditeitsverhoging van 10%. In 2007 verzocht de appellant om herbeoordeling van zijn invaliditeit, omdat hij een toename van cognitieve beperkingen ervoer. De staatssecretaris van Defensie heeft het invaliditeitspercentage echter gehandhaafd, omdat er geen causaal verband kon worden aangetoond tussen de toename van klachten en het dienstverband.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en deskundigen geraadpleegd. De benoemde deskundige, dr. E.M.H. van den Doel, concludeerde dat er geen aanwijzingen zijn voor een neurologische aandoening die de klachten van de appellant verklaart en dat de gevolgen van het ongeval niet zijn toegenomen. De Raad oordeelde dat het oordeel van de deskundige overtuigend was en dat de appellant niet kon aantonen dat zijn situatie geobjectiveerd was verslechterd ten opzichte van 2002. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak.
De Raad oordeelde dat er geen reden was om de deskundige niet te volgen en dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. De uitspraak werd gedaan op 11 oktober 2018, waarbij de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigde. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.