ECLI:NL:CRVB:2018:3214
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en schending hoorplicht in WIA-zaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die sinds 19 november 2012 als monteur in de offshore werkte, viel op 29 november 2012 uit door een bedrijfsongeval. Na een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 40,41%. Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank oordeelde dat de hoorplicht niet was geschonden, omdat appellant geen behoefte aan een hoorzitting had aangegeven. In hoger beroep stelde appellant dat de rechtbank ten onrechte geen consequenties had verbonden aan de gewijzigde arbeidsongeschiktheidsbeoordeling en dat zijn beperkingen onderschat waren.
De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank over de hoorplicht en oordeelde dat de door appellant ingebrachte medische informatie geen nieuw licht wierp op zijn beperkingen. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het maatmanloon niet te laag was vastgesteld en dat er geen reden was om aan te nemen dat appellant, indien hij niet arbeidsongeschikt was geworden, een hoger loon zou hebben gekregen. De Raad stelde vast dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellant op 40,77% kwam, wat leidde tot een wijziging van zijn inkomenseis. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, verklaarde het beroep gegrond en herroept het besluit van 18 september 2014, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 40,41%. De Raad veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.194,10.