ECLI:NL:CRVB:2016:5080

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 december 2016
Publicatiedatum
30 december 2016
Zaaknummer
15/4405 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging mate van arbeidsongeschiktheid en herziening WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 december 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellant, die zich met ingang van 25 juni 2012 ziek had gemeld wegens rugklachten, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv waarin zijn mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 47,80%. In bezwaar is deze mate aangepast naar 69,53%, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bezwaar van appellant ongegrond was. De Raad stelt vast dat de wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid in bezwaar niet voldoende is erkend, wat betekent dat de inkomenseis en de rechtspositie van appellant zijn gewijzigd. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep tegen het besluit van 17 december 2014 gegrond. Het besluit van 19 mei 2014 wordt herroepen en de mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op 69,63% met ingang van 23 juni 2014.

Daarnaast wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant in hoger beroep, die worden begroot op € 992,-. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van medische informatie en de gevolgen daarvan voor de rechtspositie van de betrokkenen.

Uitspraak

15/4405 WIA
Datum uitspraak: 30 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
22 mei 2015, 14/4998 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.J.M. Arentz-Veldkamp hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Arentz-Veldkamp. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam geweest als tegelzetter, heeft zich met ingang van
25 juni 2012 ziek gemeld wegens rugklachten. Daarnaast is ook sprake van been- en knieklachten. Naar aanleiding van een aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft de verzekeringsarts na kennisneming van informatie van de bedrijfsarts en van behandelende sector, te weten van de huisarts,van de neuroloog, van de orthopeed, van de orthopedisch chirurg, van de radioloog en van de anesthesioloog-pijnbestrijder vastgesteld dat sprake is van beperkingen voor het verrichten van arbeid en deze neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Aansluitend heeft de arbeidsdeskundige het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem geraadpleegd en functies geselecteerd tot het vervullen waarvan appellant in staat is geacht. Bij besluit van
19 mei 2014 is aan appellant van 23 juni 2014 tot 23 mei 2017 een loongerelateerde
WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 47,80%.
1.2.
In bezwaar tegen het besluit van 19 mei 2014 heeft appellant aangevoerd dat in het rapport van de verzekeringsarts diverse onjuistheden staan vermeld. Verder heeft het Uwv volgens appellant onvoldoende rekening gehouden met zijn beperkingen. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft appellant rapporten van dr. C.M.T. Plasmans, als orthopedisch chirurg verbonden aan Orthopedisch Expertise Centrum (OEC) van 4 juli en 14 oktober 2014 in geding gebracht, alsmede een door de bedrijfsarts opgestelde FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien voor appellant meer beperkingen vast te stellen. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de gevolgen hiervan beoordeeld en vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid 69,53% bedraagt
.Bij besluit van
31 oktober 2014 heeft het Uwv de bezwaren van appellant ongegrond verklaard. Op
17 december 2014 heeft het Uwv in een aanvulling op het bestreden besluit de duur van de uitkering gecorrigeerd naar 38 maanden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit van 31 oktober 2014 niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep tegen het besluit van
17 december 2014, dat de rechtbank met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de beoordeling heeft betrokken, heeft de rechtbank ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. De verzekeringsarts (bezwaar en beroep) was op de hoogte van de door appellant gestelde klachten en heeft niet te geringe beperkingen vastgesteld. De door appellant overgelegde medische informatie geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben vastgesteld. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat afwisselen van houding is gewaarborgd. Uit de overgelegde informatie van de orthopedisch chirurg blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat deze appellant niet voor 20 uur per week belastbaar acht. Rekening houdend met de belastbaarheid van appellant heeft de rechtbank de geschiktheid voor de voorgehouden functies onderschreven. Verder heeft de rechtbank beslissingen genomen over vergoeding van proceskosten en griffierecht.
3. In hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft appellant staande gehouden wat in eerdere instantie is aangevoerd. Naar zijn mening heeft het Uwv onvoldoende rekening gehouden met de beperking van appellant voor zitten en de noodzaak van vertreding. Verder zou de urenbeperking tot vier uur per dag niet ver genoeg gaan. Het Uwv heeft het standpunt met verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 maart 2015 en 3 september 2015 gehandhaafd.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit met juistheid onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft mede op grond van informatie van de behandelend sector de FML aangepast en aanvullende beperkingen in de FML opgenomen. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op diverse aspecten van de FML een verdergaande beperking aangenomen dan de bedrijfsarts heeft gedaan. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de omstandigheid dat de orthopedisch chirurg in zijn rapport van 14 oktober 2014 heeft bevestigd dat voor appellant een urenbeperking matig tot ernstig aan de orde is niet betekent dat met de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen urenbeperking tot vier uur per dag, 20 uur per week onvoldoende recht wordt gedaan aan de beperkingen van appellant. Zo heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 16 oktober 2014 op begrijpelijke wijze toegelicht dat het standpunt van de bedrijfsarts dat appellant alleen belastbaar is gedurende twee ochtenden per week niet gevolgd wordt waar het gaat om de belastbaarheid van appellant in passend werk. Kennelijk hebben bedrijfsarts en orthopedisch chirurg in dit verband het in de praktijk verrichte vrijwilligerswerk van chauffeur van een buurtbus voor ogen gehad, waarvan de belasting de belastbaarheid van appellant mogelijk overschrijdt. De informatie van de bedrijfsarts en van de orthopedisch chirurg werpt dan ook geen ander licht op de beoordeling in geding. Wat appellant heeft aangevoerd is dan ook onvoldoende om de medische beoordeling door het Uwv voor onjuist te houden. Tegen de arbeidskundige grondslag zijn geen gronden aangevoerd. De aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies zijn voor appellant als passend te achten.
4.3.
Vastgesteld wordt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van
23 juni 2014 in de bezwaarprocedure tegen het bestreden besluit heeft gewijzigd van 47,80% naar 69,53%. Met het wijzigingsbesluit van 17 december 2014 heeft het Uwv de einddatum van de loongerelateerde WGA-uitkering gewijzigd, maar ten onrechte het bezwaar niet gegrond verklaard. Wegens de wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid in bezwaar, waardoor ook de inkomenseis en daarmee de rechtspositie is gewijzigd, had het bezwaar van appellant gegrond verklaard moeten worden. In de aangevallen uitspraak is dit miskend. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, wordt de aangevallen uitspraak vernietigd, het beroep tegen het besluit van 17 december 2017 vanwege de gewijzigde mate van arbeidsongeschiktheid gegrond verklaard en het besluit van 19 mei 2014 herroepen. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt met ingang van 23 juni 2014 vastgesteld op 69,63%.
5. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 992,- (indiening beroepschrift en bijwonen zitting).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 17 december 2014 gegrond;
  • vernietigt het besluit van 17 december 2014, voor zover daarbij het bezwaar tegen het besluit van 19 mei 2014 ongegrond is verklaard;
  • herroept het besluit van 19 mei 2014 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 992,-;
  • bepaalt dat het Uwv het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 123,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 december 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) M.S.E.S. Umans

SS