ECLI:NL:CRVB:2018:3170

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 oktober 2018
Publicatiedatum
16 oktober 2018
Zaaknummer
18/982 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens volledige arbeidsongeschiktheid en de redelijkheid van ontslagverlening door het dagelijks bestuur

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft het ontslag van een ambtenaar wegens volledige arbeidsongeschiktheid. De rechtbank had geoordeeld dat het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling BAR-gemeenten niet in redelijkheid gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid tot ontslagverlening. De betrokkene was ten tijde van het ontslagbesluit meer dan 24 maanden ongeschikt voor haar functie en ontving een IVA-uitkering. Het Uwv had de re-integratie-inspanningen van het dagelijks bestuur als voldoende beoordeeld, wat volgens de Raad betekent dat aan de voorwaarden voor ontslag op grond van artikel 8:4 van de CAR/UWO was voldaan.

De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank herzien en geconcludeerd dat het dagelijks bestuur wel degelijk in redelijkheid van zijn ontslagbevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. De betrokkene had geen rechtsmiddelen aangewend tegen het besluit van het Uwv, dat haar arbeidsongeschiktheid had vastgesteld. De Raad oordeelde dat, hoewel het re-integratietraject niet vlekkeloos was verlopen, de omstandigheden rondom de arbeidsongeschiktheid en de re-integratie-inspanningen van het dagelijks bestuur voldoende waren om het ontslag te rechtvaardigen. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep tegen het besluit van 19 juli 2016 werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

18/982 AW
Datum uitspraak: 11 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
4 januari 2018, 16/5759 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling BAR-gemeenten (dagelijks bestuur)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Namens het dagelijks bestuur heeft mr. P.R.M. Berends-Schellens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Berends-Schellens heeft gereageerd op het verweerschrift en nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2018. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Berends-Schellens en J. Elshof-Theuns. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot [naam echtgenoot] .
Na zitting hebben partijen nog getracht een minnelijke schikking te bereiken. Dit is niet gelukt, waarop de Raad is verzocht uitspraak te doen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar overwegingen 1.2 en 1.3 van de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.2.
Betrokkene was sinds 1 december 1993 werkzaam bij de gemeente [gemeente] . Haar is per 31 december 2013 eervol ontslag verleend. Aansluitend is zij met ingang van 1 januari 2014 aangesteld als ambtenaar in vaste en algemene dienst bij de Gemeenschappelijke Regeling BAR-organisatie voor 24 uur per week in de organieke functie van [naam functie]
1.3.
Op 23 augustus 2013 is betrokkene uitgevallen door een herseninfarct. Bij besluit van
28 juli 2015 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan betrokkene met ingang van 21 augustus 2015 een zogeheten IVA-uitkering toegekend vanwege volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Voorts is in dit besluit geoordeeld dat de re-integratie-inspanningen van het dagelijks bestuur voldoende zijn en dat de zogeheten wachttijd - de periode dat voor de werkgever een verplichting bestaat om bezoldiging door te betalen - twee jaar (104 weken) bedraagt en duurt tot en met 20 augustus 2015. Tegen dit besluit heeft betrokkene geen rechtsmiddelen aangewend.
1.4.
Het dagelijks bestuur heeft op 25 augustus 2015 aan betrokkene het voornemen kenbaar gemaakt om haar ontslag te verlenen wegens volledige arbeidsongeschiktheid. Hierop heeft betrokkene haar zienswijze gegeven.
1.5.
Bij besluit van 9 maart 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 juli 2016 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur aan betrokkene met ingang van 1 april 2016 eervol ontslag verleend wegens volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 8:4 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 9 maart 2016 herroepen. Voorts heeft de rechtbank het onderzoek heropend ter voorbereiding van een uitspraak over het verzoek tot schadevergoeding en betrokkene in de gelegenheid gesteld om dit verzoek binnen acht weken nader toe te lichten. Overwogen is dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het verlenen van ontslag, omdat niet is komen vast te staan dat het dagelijks bestuur de redelijkerwijs van hem te verlangen inspanningen heeft verricht in het kader van de
re-integratie van betrokkene, waaronder het vinden van passend werk voor haar. Dat het Uwv tot een andere conclusie is gekomen en dat betrokkene heeft berust in het besluit van 28 juli 2015, bindt de rechtbank niet en neemt ook niet weg dat betrokkene de vrijheid heeft in deze procedure te betogen dat haar ontslag onrechtmatig is.
3. De Raad komt naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
3.1.
In artikel 8:4, tweede lid, van de CAR/UWO is bepaald dat ontslag aan de ambtenaar kan worden verleend op grond van volledige ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte. In het derde lid van dit artikel is vastgelegd dat ontslag als bedoeld in het tweede lid slechts mag plaatsvinden indien er sprake is van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte gedurende een periode van 24 maanden. Op grond van het tiende lid, aanhef en onder b, wordt de termijn van 24 maanden als bedoeld in het derde lid verlengd als sprake is geweest van onvoldoende re-integratie-inspanningen door de werkgever, als bedoeld in artikel 25, negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
3.2.
Niet in geschil is dat betrokkene ten tijde van het ontslagbesluit ten minste 24 maanden ongeschikt was voor het vervullen van haar eigen betrekking en dat zij een
IVA-uitkering ontving. Voorts staat vast dat het Uwv de re-integratie-inspanningen van het dagelijks bestuur als voldoende heeft beoordeeld. Hieruit volgt dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 8:4 van de CAR/UWO is voldaan.
3.3.
De vraag die ter beoordeling voorligt is of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot ontslagverlening gebruik heeft kunnen maken.
3.4.
Betrokkene heeft aangevoerd dat het dagelijks bestuur meer had moeten doen om haar terug te brengen in het arbeidsproces. Hoewel aan betrokkene kan worden toegegeven dat het re-integratietraject niet geheel vlekkeloos is verlopen, kan niet worden voorbijgegaan aan de omstandigheid dat haar re-integratie meerdere keren onderbroken is geweest, omdat zij wegens ziekte is uitgevallen. Daarbij heeft betrokkene geen rechtsmiddelen aangewend tegen het besluit van 28 juli 2015, waarbij zij voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is verklaard en de re-integratie-inspanningen van het dagelijks bestuur als voldoende zijn aangemerkt. Verder heeft het dagelijks bestuur een arbeidsdeskundig herplaatsingsonderzoek laten uitvoeren, waarin geconcludeerd is dat de mogelijkheden van betrokkene gezien haar beperkingen zo marginaal zijn dat zij volledig arbeidsongeschikt is op arbeidsdeskundige gronden en dat ook niet op korte termijn een verbetering is te verwachten. Wat betrokkene heeft aangevoerd, heeft de Raad niet tot het oordeel gebracht dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn ontslagbevoegdheid.
3.5.
Uit 3.1 tot en met 3.4 volgt dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 19 juli 2016 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en H. Benek en J.C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2018.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) J. Smolders
rh