ECLI:NL:CRVB:2018:316
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen op basis van vermogen en inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellanten, die sinds 1 april 2009 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die eerder de bestreden besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen had beoordeeld. De Raad stelt vast dat appellanten in de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2013 in totaal 22 motorvoertuigen op naam hebben gehad, wat hen verplichtte om het college tijdig te informeren over hun vermogen. Het college had de bijstand ingetrokken en de gemaakte kosten teruggevorderd, omdat appellanten de inlichtingenverplichting hadden geschonden door niet onverwijld melding te maken van hun vermogen, dat boven de vrij te laten grens lag. De rechtbank had de beroepen tegen enkele besluiten ongegrond verklaard, maar gegrond verklaard tegen andere besluiten, waarbij het college werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellanten niet hebben aangetoond dat hun situatie zodanig was gewijzigd dat zij recht hadden op bijstand. De Raad concludeert dat de intrekking van de bijstand terecht is gebeurd en dat de terugvordering van de kosten ook gerechtvaardigd is.