ECLI:NL:CRVB:2018:3135

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 oktober 2018
Publicatiedatum
11 oktober 2018
Zaaknummer
17/4503 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens ziekte en re-integratie-inspanningen van de gemeente Goes

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Goes, waarbij haar ontslag wegens ziekte werd bevestigd. Appellante was sinds 24 juni 2013 ziek en had een WIA-uitkering aangevraagd, die haar werd geweigerd op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. Het college verleende haar op 23 mei 2016 ontslag wegens ongeschiktheid voor haar functie. Appellante stelde dat het college onvoldoende inspanningen had geleverd om haar te herplaatsen in passende functies en dat zij niet eerlijk was behandeld bij sollicitaties. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante zich over haar bezwaren heen had moeten zetten en het aangeboden werk had moeten proberen uit te voeren. De Raad bevestigde dat het college zich aan zijn inspanningsverplichting had gehouden en dat het opleidingsniveau van appellante terecht op mbo-3 was vastgesteld. De rechtbank had de gronden van appellante in eerdere procedures voldoende behandeld en verworpen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

17.4503 AW

Datum uitspraak: 11 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 mei 2017, 16/9007 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Goes (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.H.M. Graafmans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Graafmans. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C.G. Schouten en W.A. Lievense.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam bij de gemeente Goes laatstelijk in de functie van [naam functie] ( [functie] ).
1.2.
Op 24 juni 2013 heeft appellante zich ziek gemeld. In verband met de re-integratie van appellante is door ArboNed een arbeidsdeskundig onderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 8 februari 2014. De conclusie is dat appellante ongeschikt is voor het eigen werk en dat het eigen werk niet passend te maken is door voorzieningen of aanpassingen. Appellante is wel geschikt voor ander werk bij de eigen werkgever of voor passende arbeid op de arbeidsmarkt.
1.3.
Op 23 maart 2015 heeft appellante een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft bij besluit van 21 mei 2015, gewijzigd bij besluit van 1 juni 2015, met ingang van 21 juni 2015 een WIA-uitkering geweigerd op de grond dat de arbeidsongeschiktheid van appellante op 26,19% is vastgesteld en derhalve op minder dan 35%.
1.4.
Na een voornemen daartoe, waarop appellante haar zienswijze heeft gegeven, heeft het college appellante bij besluit van 23 mei 2016 met ingang van 24 juni 2016 ontslag verleend wegens ongeschiktheid voor de vervulling van haar betrekking wegens ziekte op grond van artikel 8:5 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO). Bij besluit van 3 oktober 2016 is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, kort samengevat en voor zover hier van belang, het volgende overwogen. Het college heeft bij zijn re-integratieactiviteiten mogen uitgaan van een opleidingsniveau mbo-3. Verder mocht het college uitgaan van de beoordeling door het Uwv van de verrichte re-integratie-inspanningen. Het Uwv heeft alleen de re-integratie-inspanningen tijdens de eerste twee jaar ziekte beoordeeld, maar appellante heeft niet gesteld en het is de rechtbank ook niet gebleken dat de re-integratie-inspanningen van het college in het derde jaar wezenlijk anders waren dan in het eerste en tweede jaar. Er is dan ook geen aanleiding anders over de re-integratie-inspanningen te oordelen dan het Uwv heeft gedaan. Dat appellante gedurende de ziekteperiode van drie jaar wel aan het werk is geweest, maakt dit oordeel niet anders. Het college heeft gesteld dat er geen sprake was van structurele arbeidsplaatsen en dat appellante daarom op tijdelijke functies is geplaatst om haar kansen op de interne en externe arbeidsmarkt te vergroten. Dit is ook onderwerp van bespreking geweest bij het Uwv inzake de beoordeling van de re-integratie-inspanningen. Het Uwv heeft deze verklaring geaccepteerd en er is geen aanleiding om daar anders over te oordelen. Het college was niet gehouden een deskundigenoordeel aan te vragen, omdat het ontslagbesluit binnen een jaar na de meest recente WIA-beschikking is genomen. Het college was bevoegd om appellante te ontslaan. Van deze bevoegdheid heeft het college in redelijkheid gebruik kunnen maken.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante de in beroep aangevoerde gronden herhaald. Zij heeft opnieuw betoogd dat het college zich onvoldoende heeft ingespannen om haar te herplaatsen in voor handen zijnde passende functies en heeft erop gewezen dat uit de door haar ingediende stukken blijkt dat er in de re-integratieperiode van drie jaar regelmatig functies zijn geweest waarvoor zij in aanmerking had kunnen en moeten komen. Verder is niet gebleken dat het beleid ‘Goes op Maat’, waarin is vastgelegd dat vacatures eerst intern worden vervuld en dat daarbij maatwerk wordt geleverd, is gevolgd. Appellante heeft betoogd dat zij bij sollicitaties op openstaande vacatures geen eerlijke kans heeft gekregen. Tot slot heeft appellante haar standpunt herhaald dat het college is uitgegaan van een onjuist opleidingsniveau.
3.2.
Het college heeft zijn standpunt gehandhaafd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 8:5, eerste lid, van de CAR/UWO van de gemeente Goes kan aan de ambtenaar ontslag worden verleend op grond van gedeeltelijke ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder ziekte mede verstaan gebreken. Het ontslag wordt eervol verleend.
4.1.2.
Op grond van het tweede lid van dit artikel mag een ontslag als bedoeld in het eerste lid slechts plaatsvinden indien:
a. er sprake is van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte gedurende een periode van 36 maanden;
b. het na zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken de ambtenaar binnen de gemeentelijke dienst passende arbeid op te dragen, als bedoeld in artikel 7:9.
4.1.3.
Op grond van het vijfde lid van dit artikel moet het ontslagbesluit binnen een jaar na de datum van de meest recente WIA-beschikking zijn genomen.
4.1.4.
Op grond van artikel 7:9, eerste lid, van de CAR/UWO is het college verplicht zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen te treffen en voorschriften te geven als redelijkerwijs nodig is, opdat de ambtenaar, die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte of gebrek verhinderd is zijn arbeid te verrichten, in staat wordt gesteld de eigen arbeid of passende arbeid te verrichten.
4.1.5.
Op grond van het tweede lid van dit artikel bevordert het college, indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht en binnen de openbare dienst van de gemeente geen passende arbeid voorhanden is de inschakeling van de ambtenaar in passende arbeid buiten de openbare dienst van de gemeente.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 8 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1579) moeten voorschriften over het herplaatsingsonderzoek nauwgezet worden nageleefd. Het onderzoek moet zorgvuldig worden uitgevoerd, waarbij elke reële mogelijkheid tot herplaatsing moet worden aangegrepen. Ook mogelijkheden van functies waar de voorkeur van de ambtenaar niet in eerste instantie naar uitgaat dienen te worden onderzocht.
4.3.
De Raad stelt vast dat appellante in hoger beroep in essentie de door haar in beroep aangevoerde gronden heeft herhaald. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak in voldoende mate aan de orde gesteld en gemotiveerd verworpen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen en maakt die tot de zijne. De Raad voegt daaraan nog het volgende toe.
4.4.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de re-integratie inspanningen van het college in het derde jaar van de re-integratieperiode, waarop het deskundigenoordeel van het Uwv niet ziet, niet wezenlijk anders waren dan die in de eerste twee jaren. Het college heeft aannemelijk gemaakt dat hij niet beschikte over structurele passende arbeidsplaatsen, zodat re-integratie in het eerste spoor niet mogelijk was. De lichte fysieke arbeid op het niveau van appellante is bij de gemeente Goes veelal via outsourcing of inschakeling van derden weggevloeid. Uit het tot de gedingstukken behorende overzicht ‘vacatures/stages/werkzaamheden’, dat inhoudelijk niet is bestreden, blijkt dat appellante herhaaldelijk heeft geweigerd op vacatures in het tweede spoor te reageren terwijl haar argumentatie daarvoor objectief bezien niet voldoende gerechtvaardigd is. Met het college is de Raad van oordeel dat appellante zich over haar bezwaren heen had moeten zetten en het aangeboden werk had kunnen en moeten proberen uit te voeren. De re-integratieconsultant heeft in de eindrapportage in dit kader aan appellante meegegeven om open naar functies en vacatures te kijken en deze niet op voorhand met een oordeel af te wijzen. De bevinding van de consultant stemt overeen met het beeld dat oprijst uit het dossier. Onder deze omstandigheden treft het verwijt van appellante dat het college onvoldoende heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting geen doel.
4.5.
Anders dan appellante is de Raad met het college van oordeel dat het opleidingsniveau van appellante terecht op maximaal mbo-3 niveau is vastgesteld. De Raad verwijst naar de rapportage van Psychologisch Adviesbureau Van der Weele van 25 maart 2014 en naar de
– niet aangevochten – rapportage van de arbeidskundige van het Uwv van 21 mei 2015. Er zijn geen aanknopingspunten in het dossier om aan te nemen dat het opleidingsniveau toentertijd te laag dan wel op een niet reële basis is ingeschat. Die aanknopingspunten kunnen niet worden gevonden in de door appellante behaalde modules bestuurskunde aan de Bestuursacademie en de certificaten van de opleiding tot makelaarsassistente, noch in de rapportage van Human Resource Consultancy BV, waarin immers wordt vermeld dat appellante goed kan passen in licht administratief werk met controlerende taken.
4.6.
Uit wat in 4.1.1 tot en met 4.5 is overwogen volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en
J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van F. Demiroğlu als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2018.
(getekend) H. Lagas
(getekend) F. Demiroğlu

MD