ECLI:NL:CRVB:2018:3113
Centrale Raad van Beroep
- Mondelinge uitspraak
- A. Stehouwer
- J.J.A. Kooijman
- M. ter Brugge
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van bijstandsuitkeringen na ontvangst van erfenis en het vertrouwensbeginsel
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellante, die bijstand ontving van het college van burgemeester en wethouders van Maastricht, had een erfenis ontvangen na het overlijden van haar ouders. De bijstand was verleend van 26 januari 2007 tot 8 oktober 2015, waarna zij een AOW-uitkering ontving. De Sociale Verzekeringsbank had haar een bedrag van € 78.534,24 gestort uit de nalatenschap, maar appellante had in december 2015 een bedrag van € 50.000,- van haar rekening opgenomen. Het college vorderde de bijstandsuitkeringen terug op basis van artikel 58 van de Participatiewet, omdat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door onvoldoende informatie te verstrekken over haar financiële situatie.
De rechtbank Limburg had eerder de beroepen van appellante tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellante aan dat zij erop mocht vertrouwen dat er geen terugvordering zou plaatsvinden, omdat het college in eerdere besluiten had aangegeven dat de bijstand mogelijk verrekend zou worden met de nalatenschap. De Raad oordeelde echter dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel expliciete toezeggingen van het college vereist zijn, wat in dit geval niet was aangetoond. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat de terugvordering in stand blijft.
De Raad concludeerde dat de gronden die appellante tegen de invordering had ingebracht, herhalingen waren van eerdere argumenten die al door de rechtbank waren weerlegd. De Raad vond de motivering van de rechtbank overtuigend en oordeelde dat het college terecht de terugvordering had doorgevoerd door middel van vereenvoudigd derdenbeslag, waarbij de beslagvrije voet op nihil was gesteld. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.