1.3.Het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard in een besluit van 12 mei 2016 (bestreden besluit). Daarin heeft het college meegedeeld dat de door de huisgenoot verstrekte ondersteuning aan appellante, de gebruikelijke zorg als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 niet overstijgt en voor zover de feitelijk verstrekte ondersteuning de gebruikelijke zorg overstijgt, als mantelzorg kan worden gezien. Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen, kort weergegeven. Partijen zijn het met elkaar eens dat appellante vanwege haar psychische beperkingen begeleiding nodig heeft bij het aanbrengen van structuur, dagritme en het voeren van regie. De taken waarvoor ondersteuning wordt gevraagd overstijgen echter niet de gebruikelijke zorg. In wat appellante heeft aangevoerd over de intensiteit en de belasting van de verschillende taken heeft de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten gezien om aan het standpunt van het college te twijfelen.
3. In hoger beroep heeft appellante het volgende aangevoerd. De ondersteuning door de huisgenoot overstijgt wel de gebruikelijke hulp. Appellante plaatst vraagtekens bij het verrichte onderzoek door het college. Er is sprake van een Ernstig Psychische Aandoening (EPA). Een beoordeling van de gevolgen van een EPA vergt een specialistische deskundigheid, die niet aanwezig is binnen de afdeling Wmo van de gemeente Delft. Verder heeft appellant gewezen op rechtspraak van de Raad waaruit blijkt dat mantelzorg niet kan worden afgedwongen. Er is geen sprake van overbelasting bij de huisgenoot.
4. Het college heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Niet betwist wordt dat appellante bekend is met schizofrenie en dat zij chronisch psychotisch is. Zonder de huisgenoot zou appellante niet thuis kunnen wonen en zou zij opgenomen moeten worden in een instelling. Het sociale netwerk van appellante is beperkt tot de huisgenoot die haar ondersteuning biedt. Volgens de Beleidsregels Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Delft 2015 valt de door de huisgenoot geboden ondersteuning onder gebruikelijke hulp. Voor zover de geboden ondersteuning de gebruikelijke hulp zou overstijgen, valt dit onder mantelzorg. Het valt niet in te zien hoe een pgb het probleem van overbelasting bij de mantelzorger (in de persoon van de huisgenoot) zou kunnen oplossen.
5.
De Raad overweegt het volgende.
5.1.1.Artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 hanteert, voor zover hier van belang, de volgende definities:
gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;
maatschappelijke ondersteuning: het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving;
maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen ten behoeve van – voor zover hier van belang – de zelfredzaamheid en participatie;
mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;
sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;
zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.
5.1.2.Artikel 1.2.1, aanhef en onder a, van de Wmo 2015 bepaalt dat een ingezetene van Nederland overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit, door het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is, te verstrekken ondersteuning van zijn zelfredzaamheid en participatie, voor zover hij in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met behulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.
5.1.3.Artikel 2.1.3, eerste lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen. De gemeenteraad van Delft heeft ter uitvoering hiervan de Verordening maatschappelijke ondersteuning Delft 2015 vastgesteld.
5.1.4.Artikel 2.3.1 van de Wmo 2015 bepaalt dat het college er voor zorgdraagt dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
5.1.5.Artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college, in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger(s) dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uitvoert overeenkomstig het tweede tot het achtste lid. Ingevolge artikel 2.3.2, vierde lid, van de Wmo 2015 onderzoekt het college, voor zover hier van belang:
a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;
b. de mogelijkheden om op eigen kracht, of met gebruikelijke hulp, zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren;
c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie.
5.1.6.Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
5.1.7.Artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat indien de cliënt dit wenst, het college hem een persoonsgebonden budget verstrekt dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken. Artikel 2.3.6, tweede lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat een pgb wordt verstrekt indien:
a. de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
b. de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;
c. naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.