ECLI:NL:CRVB:2018:3103
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het beroep tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland ongegrond heeft verklaard. Appellante ontving sinds 2011 hulp bij het huishouden op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en had in 2016 een maatwerkvoorziening aangevraagd voor drie uur hulp per week. Het college had deze aanvraag goedgekeurd voor de periode van 7 juni 2016 tot en met 31 december 2016. Echter, appellante was van mening dat deze ondersteuning niet toereikend was en heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college. De rechtbank oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat haar situatie zodanig was veranderd dat de drie uur hulp per week niet meer voldeed. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het beroep ongegrond heeft verklaard en dat zij recht heeft op een hogere indicatie voor hulp bij het huishouden. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij werd gekeken naar de ondersteuningsplannen en de gesprekken die appellante had gevoerd met de Wmo-consulent. De Raad concludeert dat de maatwerkvoorziening van drie uur per week in overeenstemming was met de behoeften van appellante en haar echtgenoot, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.