ECLI:NL:CRVB:2018:3081

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 oktober 2018
Publicatiedatum
9 oktober 2018
Zaaknummer
17-1906 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake tijdelijke ontheffing sollicitatieplicht en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit van het dagelijks bestuur ongegrond heeft verklaard. Appellante ontving van 1 oktober 2009 tot 1 januari 2012 een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren en ontvangt sindsdien bijstand op grond van de Participatiewet. Het dagelijks bestuur heeft appellante in 2014 ontheven van arbeidsverplichtingen, maar heeft in 2015 besloten dat deze verplichtingen weer van toepassing zijn. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, wat heeft geleid tot een onderzoek door een psycholoog van Adelante. Deze concludeerde dat appellante niet in staat is om duurzaam prestaties te leveren, maar het dagelijks bestuur heeft de verplichtingen niet opgeheven. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de psycholoog van Adelante geen inschatting heeft gemaakt van de herstelkansen van appellante, waardoor niet kan worden vastgesteld dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

17 1906 PW

Datum uitspraak: 9 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
24 februari 2017, 16/129 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van de intergemeentelijke sociale dienst Brunssum Onderbanken Landgraaf (dagelijks bestuur)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2018. Namens appellante is
mr. Brauer verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door J.R.M.R. de Vaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving van 1 oktober 2009 tot 1 januari 2012 een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren. Sinds 1 januari 2012 ontvangt appellante bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW). Na advisering door een psycholoog van Argonaut Advies heeft het dagelijks bestuur appellante bij besluit van 19 maart 2014 voor de periode tot 1 januari 2015 ontheven van de arbeidsverplichtingen.
1.2.
Toen de PW werd ingevoerd heeft het dagelijks bestuur het uitkeringsbestand gescreend met gebruikmaking van een onderzoek door Dariuz. Dariuz heeft tot doel organisaties binnen de sociale zekerheid te ondersteunen bij het realiseren van duurzame uitstroom van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Appellante heeft meegedaan met een onderzoek door
re-integratiebedrijf Callant. Dit onderzoek heeft geleid tot een Dariuz-rapportage van
9 april 2015 en een basisontwikkelplan ISD BOL arbeidsmarkttoeleiding van 10 april 2015.
1.3.
Bij besluit van 27 mei 2015 heeft het dagelijks bestuur appellante meegedeeld dat met ingang van 27 mei 2015 de in artikel 9, eerste lid, van de PW bedoelde arbeidsverplichtingen op haar van toepassing zijn.
1.4.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellante tegen het besluit van 27 mei 2015
heeft het dagelijks bestuur van Adelante - een zorggroep met volwassenenrevalidatie & arbeidsre-integratie, kinderrevalidatie, speciaal onderwijs & wonen en audiologie & communicatie als kernactiviteiten - verzocht een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van appellante ten aanzien van het verrichten van arbeid. Een
GZ-psycholoog / neuropsycholoog van Adelante (psycholoog van Adelante) heeft haar onderzoeksbevindingen neergelegd in een rapportage van 9 november 2015. Zij concludeert dat appellante niet in staat is om duurzaam prestaties te leveren. De vergelijkbare bevindingen in een eerder onderzoek van PsyQ van 27 september 2010 en de rapportage van Argonaut van 17 maart 2014 onderstrepen het structurele karakter van de problematiek, de geringe verandermogelijkheden en de noodzaak om deze problematiek serieus te nemen.
1.5.
Bij besluit van 6 januari 2016 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 27 mei 2015 herroepen, en appellante tot 1 januari 2017 ontheven van de verplichtingen van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de PW. De verplichting van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de PW blijft van toepassing zolang deze in overeenstemming is met het advies van Adelante.
2.1.
Naar aanleiding van het beroep van appellante tegen het bestreden besluit heeft het dagelijks bestuur de psycholoog van Adelante nadere vragen voorgelegd. Deze heeft in een aanvullende rapportage van 26 september 2016 nader toegelicht dat de kwetsbaarheid iets is dat blijvend is en om die reden aanhoudend aandacht en aanpassing behoeft om tot stabilisatie te komen en te blijven. De aanpassing die voor appellante noodzakelijk is, staat haaks op de kenmerken en eisen van een prestatiegerichte (werk)omgeving. De structurele kwetsbaarheid is niet door middel van therapie, medicatie of andere interventie te verhelpen. Ook na een langdurig therapietraject blijft de onderliggende kwetsbaarheid aanwezig. Het vraagt van betrokkene en haar omgeving bewustwording van de kwetsbaarheid om er zo goed mogelijk rekening mee te houden. De verandermogelijkheden om haar belastbaarheid te vergroten of de invloed van kwetsbaarheid te verminderen zijn gering. Dit hangt samen met de aard van de problematiek.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 9, vijfde lid, van de PW zijn de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, niet van toepassing op de belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet WIA. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek en zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.1.2.
Appellante heeft aangevoerd dat uit de rapportages van Adelante van 9 november 2015 en 26 september 2016 blijkt dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), zodat de verplichtingen van het eerste lid van artikel 9 van de PW niet op haar van toepassing zijn.
4.1.3.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) dient de (verzekerings)arts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, waarbij een inschatting dient te worden gemaakt van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Bij de vraag of sprake is van duurzaamheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen.
4.1.4.
De psycholoog van Adelante heeft in de rapportages van 9 november 2015 en
26 september 2016 geen inschatting gemaakt van de herstelkansen in de zin van verbetering van de functionele mogelijkheden van appellante. Dat de psycholoog van Adelante heeft vastgesteld dat appellante structureel kwetsbaar is, dat aanpassingen in de omgeving nodig zijn en dat dit haaks staat op de kenmerken en eisen van een prestatiegerichte (werk)omgeving, betekent niet dat de psycholoog van Adelante de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen heeft ingeschat. De psycholoog van Adelante heeft zich bijvoorbeeld niet uitgelaten over de toekomstige functionele mogelijkheden van appellante in een aangepaste, niet-prestatiegerichte (werk)omgeving. Dit betekent dat uit de rapportages van de psycholoog van Adelante niet blijkt dat appellante volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet WIA. De onder 4.1.2 genoemde beroepsgrond slaagt dan ook niet.
4.2.1.
Appellante heeft voorts aangevoerd dat het dagelijks bestuur in de bijzondere omstandigheden van haar geval aanleiding had moeten vinden om met (overeenkomstige) toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) af te wijken van zijn vaste gedragslijn om de vraag of sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid alleen aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) voor te leggen.
4.2.2.
Bij appellante is geen sprake van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb. Dat appellante een aversie heeft tegen het Uwv en niet aan een onderzoek door deze instantie wil worden onderworpen en dat het dagelijks bestuur Adelante eerder vragen over de beperkingen van appellante heeft voorgelegd, betekent niet dat het dagelijks bestuur, met voorbijgaan aan zijn vaste gedragslijn, de vraag of appellante volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is aan Adelante had moeten voorleggen. Het Uwv is immers bij uitstek deskundig en ervaren op het gebied van de beoordeling van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 4 van de Wet WIA. De onder 4.2.1 verwoorde beroepsgrond slaagt dan ook niet.
4.3.
Appellante heeft ten slotte aangevoerd dat het dagelijks bestuur ten onrechte de kosten van de behandeling van het bezwaar niet heeft vergoed. Deze beroepsgrond treft geen doel. Uit artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, in verbinding met artikel 7:15, derde lid, van die wet, volgt dat de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar uitsluitend worden vergoed indien het verzoek daartoe is gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Daarvan is in dit geval geen sprake.
4.4.
Uit 4.1.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.L. Boxum als voorzitter en W.F. Claessens en M. Hillen als leden, in tegenwoordigheid van S.H.H. Slaats als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2018.
(getekend) J.L. Boxum
(getekend) S.H.H. Slaats

LO