ECLI:NL:CRVB:2018:3050
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op WIA-uitkering en medisch onderzoek
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin werd geoordeeld dat appellant geen recht heeft op een WIA-uitkering. Appellant, die sinds 12 mei 2009 wegens psychische klachten niet meer kan werken, heeft in het verleden verschillende besluiten van het Uwv ontvangen die zijn recht op uitkering hebben ontzegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen toename van psychische klachten is ten opzichte van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 maart 2011. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende informatie heeft gebruikt en dat er te weinig beperkingen zijn aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geconcludeerd dat er geen bewijs is voor toegenomen beperkingen en dat de eerdere besluiten van het Uwv terecht zijn genomen. De Raad oordeelt dat de informatie van de behandelende psychiaters en de expertise van Van Laarhoven voldoende zijn om te concluderen dat appellant in 2011 in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.