ECLI:NL:CRVB:2018:3046

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 september 2018
Publicatiedatum
4 oktober 2018
Zaaknummer
16/2588 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na psychische klachten en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant, die zich had ziek gemeld met psychische klachten. Appellant, die eerder als procesmanager werkte, had zich op 13 mei 2013 ziek gemeld en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant per 13 juni 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij in staat werd geacht om andere functies te vervullen. Appellant had hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn besluit na een medisch onderzoek.

In hoger beroep stelde appellant dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn verergerde klachten. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek wel degelijk zorgvuldig was en dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die concludeerde dat appellant geschikt was voor andere functies, terecht waren. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat hij lijdt aan een depressie of PTSS, en dat de informatie die hij aanvoerde niet relevant was voor de beoordeling van zijn situatie op de datum in geding. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

16/2588 ZW
Datum uitspraak: 19 september 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 maart 2016, 15/7877 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.A.U. Juchter van Bergen Quast hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:108 van de Awb is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als procesmanager voor 40 uur per week. Op 13 mei 2013 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 24 april 2014 vastgesteld dat appellant per 13 juni 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn arbeid als procesmanager, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies.
1.3.
Op 25 augustus 2014 heeft appellant, terwijl hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, zich opnieuw ziek gemeld met psychische klachten, waarna hij met ingang van 2 september 2014 wederom in aanmerking is gebracht voor een
ZW-uitkering. Nadat appellant op het spreekuur van een verzekeringsarts was onderzocht en deze verzekeringsarts een rapport had uitgebracht, heeft het Uwv bij besluit van 14 september 2015 vastgesteld dat appellant met ingang van 7 september 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld.
Nadat appellant bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 14 september 2015, is hij op het spreekuur van 21 oktober 2015 onderzocht door L.C. Jacobs, verzekeringsarts bezwaar en beroep in opleiding. Deze arts is in een rapport van 23 oktober 2015, dat mede is ondertekend door de verzekeringsarts bezwaar en beroep R.M. de Vink, tot de conclusie gekomen dat appellant geschikt is voor één van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv bij besluit van 27 oktober 2015 het bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest en dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn verergerde medische klachten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat een zorgvuldig medisch onderzoek naar de klachten van appellant is ingesteld, wordt onderschreven. De rechtbank heeft gemotiveerd geoordeeld waarom het beroep van appellant niet slaagt. In hoger beroep heeft appellant, behoudens de vermelding dat zijn klachten zijn verergerd, niet gemotiveerd waarom het oordeel van de rechtbank onjuist is. Er is geen aanleiding het oordeel van de rechtbank, dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusies die zijn getrokken in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 oktober 2015, niet te volgen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is er in dit rapport vanuit gegaan dat er bij appellant sprake is van lichte psychische problematiek en psoriasis. Op grond van de beschikbare medische gegevens kan niet worden vastgesteld dat hij hiermee een onjuist beeld heeft geschetst van de medische situatie van appellant ten tijde hier in geding. De stelling van appellant dat er bij hem sprake is van een depressie en een PTSS heeft hij niet aannemelijk gemaakt. De informatie van Punt P ziet niet op de datum in geding. Nadere medische gegevens, zoals in hoger beroep door appellant aangekondigd, zijn niet in geding gebracht.
4.3.
Er is voorts geen aanleiding de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen dat appellant met uit zijn klachten voortvloeiende beperkingen geschikt moet worden geacht voor één van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies.
5. De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 september 2018.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) P. Boer
JvC