In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant ontving bijstand van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven, maar deze bijstand werd ingetrokken op basis van de stelling dat hij niet op de opgegeven uitkeringsadressen woonde. De Raad heeft vastgesteld dat het college onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de intrekking van de bijstand over bepaalde perioden. De Raad oordeelt dat de intrekking van de bijstand over de perioden van 2 januari 2015 tot 28 mei 2015 en van 2 september 2015 tot 15 september 2015 niet kan standhouden, omdat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat appellant niet op de opgegeven adressen woonde. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en herroept het besluit van het college, waardoor appellant recht heeft op de bijstand over de betrokken perioden. Tevens wordt het college veroordeeld tot terugvordering van onterecht verleende bijstand tot een bedrag van € 2.717,65 netto. De Raad bevestigt de boete die aan appellant is opgelegd voor de schending van de inlichtingenverplichting over een andere periode, maar heroverweegt de gronden van deze beslissing.